
Paus Benedictus XVI - 13 februari 2010
Geliefde broeders in het bisschopsambt en het priesterschap,
Doorluchtige leden van de Pauselijke Academie voor het Leven,
Dames en Heren,
Het is mijn vreugde u van harte te ontvangen en te groeten ter gelegenheid van de voltallige zitting van de Pauselijke Academie voor het Leven, die bijeengeroepen werd om zich te bezinnen over onderwerpen aangaande de band tussen bio-ethiek en natuurwet, die in de huidige context van de constante ontwikkelingen op dit wetenschappelijk domein van groter belang lijken. Ik groet bijzonder Mgr. Rino Fisichella, voorzitter van deze Academie en dank hem voor de vriendelijke woorden die hij in naam van allen tot mij richtte. Ik wens ook ieder van u persoonlijk te danken te richten voor uw kostbare en onvervangbare inzet voor het leven, in de verschillende middens vanwaar u komt.
Ten overstaan van dergelijke vragen die het menselijk leven in zijn permanente spanning tussen immanentie en transcendentie, op zo een doorslaggevende manier raken en die van groot belang zijn voor de cultuur van de komende generaties, is de in werking stelling nodig van een integraal pedagogisch project dat toelaat dergelijke thematieken in een positieve, evenwichtige en constructieve visie aan te pakken, vooral in de band tussen geloof en rede.
Zonder het fundamenteel principe van de menselijke waardigheid zou het zeer moeilijk zijn een bron te vinden voor de rechten van de persoon en is het onmogelijk een ethische oordeel te vellen over wetenschappelijke verworvenheden die rechtstreeks te maken hebben met het menselijk leven. Het is bijgevolg noodzakelijk, met klem te herhalen dat de menselijke waardigheid niet alleen in verband met externe elementen kan begrepen worden zoals de vooruitgang van de wetenschap, de geleidelijkheid in de ontwikkeling van het menselijk leven of een goedkoop medelijden in grenssituaties. Als men respect inroept voor de waardigheid van de mens, is het fundamenteel dat dit respect volledig, totaal en zonder dwang is maar de erkenning dat het steeds om een menselijk leven gaat, is altijd een plicht. Zeker, het menselijk leven kent een eigen ontwikkeling en de horizon van wetenschappelijk onderzoek en bio-ethiek ligt open, maar als het gaat om domeinen die betrekking hebben tot het menselijk wezen, moet herhaald worden dat wetenschappers nooit mogen denken dat zich in hun handen slechts onbezielde en manipuleerbare materie bevindt. Het leven van de mens is vanaf het eerste ogenblik namelijk gekenmerkt door het feit menselijk leven te zijn en om die reden is het altijd, overal en ondanks alles, drager van een eigen waardigheid Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie betreffende zekere bio-ethische vraagstukken, Dignitas Personae (8 sept 2008), 5. Anders zullen wij steeds het gevaar lopen dat de wetenschap als instrument gebruikt wordt met het onvermijdelijke gevolg dat men gemakkelijk vervalt in willekeur, discriminatie en het economisch belang van de sterkste.
Zonder universele principes die een gemeenschappelijke noemer voor heel de mensheid kunnen verifiëren, mag het gevaar van relativistische regressie op legislatief vlak niet onderschat worden Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1959. De morele natuurwet, die haar kracht haalt uit haar universeel karakter, laat toe dit gevaar te bezweren en waarborgt vooral dat de wetgever authentiek respect opbreng t voor de persoon en heel de scheppingsorde. Zij brengt de consensus op gang tussen personen van verschillende culturen en godsdiensten en laat toe verschillen te overstijgen omdat zij het bestaan bevestigt van een orde die door de Schepper in de natuur geprent is en erkend wordt als een instantie van waarachtig rationeel ethisch oordeel om het goede na te streven en het kwade te vermijden. De morele natuurwet “behoort tot het grote patrimonium van de menselijke wijsheid die het licht van de Openbaring mee uitgezuiverd heeft en beter tot ontwikkeling bracht” H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de voltallige vergadering van de Congregatie voor de Geloofsleer (6 feb 2004), 5.