Franjo Kardinaal Seper - 20 oktober 1980
PASTORALIS ACTIO Instructie over het Doopsel van kinderen |
|||
► | ANTWOORDEN OP DE MOEILIJKHEDEN DIE IN DEZE TIJD ZIJN ONTSTAAN | ||
► | Het Doopsel en de vrijheid van het kind |
Maar een dergelijke handelwijze moet als volstrekt bedrieglijk worden geacht: er bestaat geen zo onvoorwaardelijk menselijke vrijheid welke voor elke invloed ongevoelig is. Op natuurlijk vlak beschouwd, zien we dat ouders voor hun kinderen de keuzen doen over zaken die voor hun leven noodzakelijk zijn en hen op werkelijke waarden richten. De handelwijze van een gezin dat zich neutraal verklaart ten aanzien van het godsdienstig leven van het kind, doet in werkelijkheid een verderfelijke keuze welke een wezenlijk goed aan het kind onthoudt.
Vooral wie beweren dat door het Sacrament van het' Doopsel de vrijheid van het kind geweld wordt aangedaan, vergeten dat alle mensen, ook de niet-gedoopten, als schepselen aan plichten zijn gebonden jegens God die zij niet kunnen veronachtzamen, en welke het Doopsel bekrachtigt en in de aanneming als kind een hogere waarde schenkt. Eveneens merken zij niet op, dat in het Nieuwe Testament de toetreding tot het christelijk leven ons niet als een vorm van slavernij of dwang wordt voorgesteld, maar als de weg tot de werkelijke vrijheid (Joh. 8, 36)(Rom. 6, 17-22)(Rom. 8, 21)(Gal. 4, 31)(Gal. 5, 1.13)(1 Pt. 2, 16) etc..
Het zal echter kunnen gebeuren, dat een kind, wanneer het volwassen zal zijn, de verplichtingen welke uit zijn Doopsel voortvloeien, afwijst. Maar toch zullen zijn ouders, ofschoon zij daardoor verdriet kunnen ondervinden, ongetwijfeld nergens spijt over behoeven te hebben, indien zij zoals hun recht en hun plicht was, voor het Doopsel en voor een christelijke opvoeding van hun kind zorg zullen hebben gedragen. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 5. Deze plicht en dit recht die door het Tweede Vaticaans Concilie worden verduidelijkt in deze verklaring, worden internationaal erkend Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948). art. 26, n. 3 Want anders dan de zaken zich lijken voor te doen, herleven misschien de zaden van geloof welke in zijn ziel zijn gelegd, waarbij ouders ook helpen met geduld en liefde, met gebed en echt geloofsgetuigenis.