Franjo Kardinaal Seper - 20 oktober 1980
In de loop van de vierde eeuw heeft de praktijk om kinderen te dopen ongetwijfeld een zekere teruggang gekend. Want toen in die tijd de volwassenen zelf hun christelijke initiatie uitstelden, omdat zij bang waren voor toekomstige vergrijpen en terugschrokken voor de openbare boete, wachtten vele ouders om dezelfde redenen met het Doopsel van hun kinderen. Maar eveneens staat vast, dat er kerkvaders en kerkleraren waren, zoals Basilius, Gregorius van Nyssa, Ambrosius, Johannes Chrysostomus, Hiëronymus, Augustinus, die ofschoon zij om dezelfde redenen pas op volwassen leeftijd waren gedoopt, toch heftig tegen een dergelijke nalatigheid streden door de volwassenen te bezweren de viering van het Doopsel, dat immers voor het heil noodzakelijk is, niet uit te stellen; Vgl. H. Basilius van Caesarea, Homiliae. XIII exhortatoria ad sanctum baptisma: PG 424- 436 Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Adversus eos qui differunt baptismum oratio. PG 46, 424 Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. XIII, 7: PL 35, 1496; CCL 36, p. 134 verschillende onder hen drongen ook aan op het dopen van kinderen. Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Abraham. II, 11, 81-84: PL 14, 495-497: CSEL 32, 1, pp. 632-635 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Catechesis. III, 5-6, ed. A. Wenger, SC 50, pp. 153-154 Vgl. H. Hieronymus, Epistolarium. 107, 6; PL 22, 873, ed. J. Labourt (Bude), vol. 5, pp. 151-152 Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Orationes theologicae. XL in sanctum baptisma, 17 and 28: PL 380 and 399: Hoewel Gregorius van Nazianze moeders evenwel aanzet dat hun kinderen zeer jong worden gedoopt, volstaat hij ermee een leeftijd van drie jaar vast te stellen