H. Paus Johannes Paulus II - 25 januari 1983
JOHANNES PAULUS BISSCHOP
DIENAAR DER DIENAREN GODS
AAN DE EERBIEDWAARDIGE BROEDERS
DE KARDINALEN, AARTSBISSCHOPPEN, BISSCHOPPEN, PRIESTERS EN DIAKENS
EN DE ANDERE LEDEN VAN HET VOLK VAN GOD
TOT BLIJVENDE HERINNERING
De katholieke Kerk is gewoon de wetten van de gewijde discipline in de loop van de tijd te hervormen en te vernieuwen opdat deze, steeds met behoud van de trouw jegens haar Goddelijke Stichter, naar behoren overeenkomen met de heilszending die haar is toevertrouwd. Door geen ander voornemen geleid, geven Wij, eindelijk de verwachting vervullend van de gehele katholieke wereld, vandaag, 25 januari van het jaar 1983, opdracht het herziene Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) te publiceren. Terwijl wij dit doen, gaan onze gedachten naar dezelfde dag van het jaar 1959, waarop Onze Voorganger, zaliger gedachtenis, Johannes XXIII voor het eerst het H. Paus Johannes XXIII - Toespraak
Aankondiging diocesane Synode, Oecumenisch Concilie en aanpassing Kerkelijk wetboek
Tot college van kardinalen op het feest van St. Paulus-bekering - Vespers in de St. Paulus-buiten-de-Muren, Rome
(25 januari 1959) om het geldend Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) te hervormen, dat in het jaar 1917 op het hoogfeest van Pinksteren was afgekondigd.
Het plan om het Wetboek te vernieuwen werd opgevat tezamen met twee andere, waarover deze Paus diezelfde dag sprak, en die zijn wil betroffen om een Synode van het bisdom Rome te houden en om een Oecumenisch Concilie samen te roepen. Van deze gebeurtenissen, hoewel de eerste niet veel betekenis heeft voor de hervorming van het Wetboek, is de tweede - dit is het Concilie - echter van het grootste belang voor de zaak die ons nu aangaat, en nauw verbonden met haar wezen.
Als de vraag gesteld wordt waarom Johannes XXIII de noodzaak gevoeld heeft om het Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) te hervormen, wordt het antwoord wellicht gevonden in het Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) zelf dat in het jaar 1917 is afgekondigd. Er is echter ook een ander antwoord, en nog wel het voornaamste: de hervorming namelijk van het Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) werd blijkbaar geëist en met aandrang gevraagd door het Concilie zelf, dat zijn aandacht ten zeerste op de Kerk had gericht.
Het is volkomen duidelijk dat het Concilie nog een zaak was die geheel in de toekomst lag, toen de H. Paus Johannes XXIII - Toespraak
Aankondiging diocesane Synode, Oecumenisch Concilie en aanpassing Kerkelijk wetboek
Tot college van kardinalen op het feest van St. Paulus-bekering - Vespers in de St. Paulus-buiten-de-Muren, Rome
(25 januari 1959) voor het eerst werd aangekondigd. Daarbij komt dat de handelingen van zijn leergezag en vooral zijn leer over de Kerk in de jaren 1962-1965 nog uitgewerkt moesten worden; maar het ontgaat niemand dat de visie van Johannes XXIII zeer juist is geweest, en het dient terecht gezegd dat zijn plan op lange termijn tot het welzijn van de Kerk heeft bijgedragen.
Het nieuwe Wetboek dat vandaag verschijnt, vereiste dus noodzakelijk het voorafgaande werk van het Concilie; en hoewel het tezamen met het Oecumenisch Concilie werd aangekondigd, is het toch later gekomen; omdat de voorbereidende werkzaamheden voor het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) op het Concilie moesten steunen, konden zij eerst na afloop ervan beginnen.
Wanneer Wij echter vandaag in gedachten teruggaan naar het begin van die weg, dat wil zeggen naar de H. Paus Johannes XXIII - Toespraak
Aankondiging diocesane Synode, Oecumenisch Concilie en aanpassing Kerkelijk wetboek
Tot college van kardinalen op het feest van St. Paulus-bekering - Vespers in de St. Paulus-buiten-de-Muren, Rome
(25 januari 1959), moeten Wij zeggen dat dit Wetboek is voortgekomen uit een en hetzelfde voornemen: het herstel van het christelijk leven; aan dit voornemen heeft het gehele werk van het Concilie vooral zijn normen en zijn oriëntatie ontleend.
Wanneer Wij nu onze aandacht richten op de aard van de werkzaamheden die aan de afkondiging van het Wetboek zijn voorafgegaan, en ook op de wijze waarop deze, vooral onder het Pontificaat van Paulus VI en Johannes Paulus I en vervolgens tot op deze dag zijn verricht, moet in alle duidelijkheid worden gesteld dat deze werkzaamheden in een bij uitstek collegiale geest ten einde zijn gebracht; dit betreft niet alleen de uiterlijke samenstelling van het werk, maar raakt ook ten diepste de inhoud zelf van de opgestelde wetten.
Dit kenmerk van collegialiteit nu, waardoor het wordingsproces van dit Wetboek zich bij uitstek onderscheidt, komt geheel overeen met het onderricht en de aard van het Tweede Vaticaans Concilie. Daarom ademt dit Wetboek niet alleen om zijn inhoud maar ook reeds in zijn ontstaan de geest van dit Concilie, in wiens documenten de Kerk, universeel sacrament van heil Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964). 1.9.48, wordt getoond als het Volk van God en zijn hiërarchische inrichting getekend als steunend op het College van Bisschoppen tezamen met zijn Hoofd.
Om deze reden nu werden de Bisschoppen en Episcopaten uitgenodigd om dit voorbereidend werk voor het nieuwe Wetboek gezamenlijk te verrichten, opdat langs zulk een lange weg, zoveel mogelijk op collegiale wijze, geleidelijk de juridische formules tot rijpheid zouden komen, die daarna moesten dienen tot gebruik van de gehele Kerk. In alle fasen van deze onderneming hebben aan de werkzaamheden ook deskundigen deelgenomen, mannen namelijk die bijzonder bekwaam zijn in de theologie, in de geschiedenis en vooral in het canoniek recht en die aangetrokken werden uit alle delen van de wereld.
Aan ieder van hen betuigen Wij deze dag onze gevoelens van de grootste erkentelijkheid.
Allereerst denken Wij aan de overleden Kardinalen die aan het hoofd gestaan hebben van de Voorbereidingscommissie en die sindsdien overleden zijn: Kardinaal Petrus Ciriaci die het werk begon, en Kardinaal Pericles Felici die gedurende de meeste jaren, bijna tot het einde, de gang van de werkzaamheden heeft geleid. Vervolgens denken Wij aan de Secretarissen van deze Commissie: de Zeereerwaarde Heer Jacobus Violardo, later Kardinaal, en Pater Raymundus Bidagor, lid van het Sociëteit van Jezus, die beiden in de vervulling van deze taak hun gaven van wetenschap en wijsheid ten dienste hebben gesteld. Tegelijk met hen gedenken Wij de Kardinalen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen die lid zijn geweest van deze Commissie, alsook de Consultoren van de afzonderlijke Studiegroepen, in deze jaren voor dit moeilijke werk gevormd, die God tot de eeuwige beloning heeft geroepen. Voor hen allen stijgt ons smeekgebed op tot God.
Wij stellen het ook op prijs de levenden te vermelden, in de eerste plaats de huidige Pro-Praeses van de Commissie, namelijk onze Eerbiedwaardige Broeder Rosalius Castillo Lara, die zeer lange tijd uitstekend heeft gewerkt aan deze grote taak; en na hem onze beminde zoon, priester Willem Onclin, die door zijn aanhoudende en nauwgezette zorg veel heeft bijgedragen tot de goede afloop van dit werk, en de anderen die in deze Commissie hetzij als Kardinaal-leden, hetzij als Functionarissen, Consultoren en Medewerkers in de Studiegroepen of in andere Diensten hun zeer waardevolle inbreng hebben geleverd om zulk een omvangrijk en ingewikkeld werk uit te voeren en ten einde te brengen.
Nu Wij dus op deze dag het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) afkondigen, zijn Wij ons volkomen bewust dat deze handeling voortkomt uit ons Pauselijk gezag en derhalve van primatiale aard is. Toch zijn Wij ons evenzeer bewust dat dit Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) inhoudelijk de collegiale zorg voor de Kerk van al Onze Broeders in het Episcopaat in zich draagt; ja zelfs moet het Wetboek enigszins naar de gelijkenis met het Concilie beschouwd worden als de vrucht van de collectieve samenwerking die voortgekomen is uit de bundeling van krachten van deskundige personen en instituten in de gehele Kerk.
Er rijst een tweede vraag, wat het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) eigenlijk is. Om op deze vraag een juist antwoord te vinden, moet het eeuwenoude juridische erfgoed in de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament in herinnering worden geroepen, waaraan heel de juridische en wetgevende traditie van de Kerk haar oorsprong ontleent, als aan haar eerste bron.
Christus de Heer heeft immers het zeer overvloedige erfgoed van Wet en Profeten, dat uit de geschiedenis en de ervaring van het Godsvolk in het Oude Testament geleidelijk gegroeid was, geenszins vernietigd maar tot vervulling gebracht Vgl. Mt. 5, 17 , zo dat dit op een nieuwe en diepere wijze tot het erfgoed van het Nieuwe Testament behoort. Hoewel dus de Heilige Paulus bij de uiteenzetting van het Paasmysterie leert dat de rechtvaardiging niet gegeven wordt door de werken van de wet maar door het geloof Vgl. Rom. 3, 28 Vgl. Gal. 2, 16 , sluit hij de verplichtende kracht van de Decaloog niet uit Vgl. Rom. 13, 8-10 Vgl. Gal. 5, 13-25 Vgl. Gal. 6, 2 ; evenmin ontkent hij de belangrijkheid van de discipline in de Kerk van God Vgl. 1 Kor. 5-6 . Zo geven de geschriften van het Nieuwe Testament ons een veel dieper besef van de belangrijkheid zelf van de discipline en een beter inzicht in haar verband met het heilskarakter van de Evangelieboodschap zelf.
Aldus is het voldoende duidelijk, dat het doel van het Wetboek volstrekt niet is het geloof, de genade, de charismata en vooral de liefde in het leven van de Kerk of van de christengelovigen te vervangen. Integendeel, het Wetboek beoogt veeleer in de kerkgemeenschap een orde tot stand te brengen die de eerste plaats toekent aan de liefde, de genade en de charismata en die tegelijkertijd de geordende voortgang hiervan gemakkelijker maakt, hetzij in het leven van de kerkgemeenschap, hetzij ook in het leven van de afzonderlijke mensen die tot haar behoren.
Daar het Wetboek juist het voornaamste wetgevende document van de Kerk is, dat op het juridische en wetgevende erfgoed van de Openbaring en de Traditie steunt, moet het beschouwd worden als een zeer noodzakelijk instrument waardoor de vereiste ordening zowel in het individuele en sociale leven als in het handelen zelf van de Kerk bewaard wordt. Daarom moet het Wetboek, naast de fundamentele elementen van de hiërarchische en organische structuur van de Kerk, die door de Goddelijke Stichter zijn vastgesteld of in de apostolische of anderszins oudste traditie zijn gefundeerd, en naast de voornaamste normen die betrekking hebben op de uitoefening van de drievoudige taak die aan de Kerk zelf is opgedragen, ook bepaalde regels en normen van handelen vastleggen.
Het instrument dat het Wetboek in feite is, komt duidelijk overeen met het wezen van de Kerk, zoals dit vooral wordt voorgesteld door het leergezag van het Tweede Vaticaans Concilie in het algemeen, en in het bijzonder in zijn leer over de Kerk. In zekere zin moet dit nieuwe Wetboek zelfs worden opgevat als de grote krachtsinspanning om deze leer zelf, namelijk de conciliaire ecclesiologie, in canoniek-rechtelijke taal om te zetten. Ofschoon het onmogelijk is om het beeld van de Kerk dat door de leer van het Concilie is beschreven, volledig in canoniek-rechtelijke taal weer te geven, moet niettemin het Wetboek altijd aan dit beeld zelf worden getoetst als aan zijn voornaamste voorbeeld. De grondtrekken hiervan moet het Wetboek, voor zover mogelijk, volgens zijn eigen aard tot uitdrukking brengen.
Hieruit vloeit een aantal fundamentele normen voort, waardoor het hele nieuwe Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) wordt geleid. Dit dient evenwel te gebeuren binnen de grenzen van de materie die het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) eigen is en de daarmee samenhangende taal.
Men kan zelfs stellen dat het Wetboek hierdoor het kenmerk bezit als een soort aanvulling beschouwd te kunnen worden van de leeruitspraken van het Tweede Vaticaans Concilie, in het bijzonder van twee constituties, namelijk de dogmatische en de pastorale.
Hieruit volgt dat het fundamenteel nieuwe dat, zonder ooit af te wijken van de wetgevende traditie van de Kerk, in het Tweede Vaticaans Concilie, vooral in zijn ecclesiologische leer, gevonden wordt, ook het nieuwe uitmaakt van het nieuwe Wetboek.
Van de elementen die het ware, eigen beeld van de Kerk tot uitdrukking brengen, moeten vooral deze genoemd worden: de leer waarin de Kerk als het Volk van God Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 2 en het hiërarchisch gezag als dienst wordt voorgesteld Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 3 bovendien de leer die de Kerk toont als communio en derhalve de wederzijdse betrekkingen bepaalt die tussen de particuliere en de universele Kerk, en tussen de collegialiteit en het primaat moeten bestaan; eveneens de leer volgens welke alle leden van het Godsvolk, ieder op eigen wijze, deelnemen aan de drievoudige taak van Christus, namelijk de priesterlijke, profetische en koninklijke, waarmee ook de leer over de plichten en rechten van de christengelovigen, en met name van de leken samenhangt, tenslotte de ijver die de Kerk voor de oecumene aan de dag moet leggen.
Als derhalve het Tweede Vaticaans Concilie uit de schat van de Traditie oud en nieuw te voorschijn heeft gehaald, en het nieuwe ervan vervat ligt in deze en andere elementen, blijkt duidelijk dat het Wetboek dezelfde karaktertrek in zich draagt van trouw in vernieuwing en van vernieuwing in trouwen dat het zich hiernaar richt overeenkomstig de hem eigen materie en zijn bijzonder spraakgebruik.
Het nieuwe Wetboek van Canoniek Recht verschijnt in een tijd waarin de Bisschoppen van de gehele Kerk zijn afkondiging niet alleen vragen, maar er ook dringend en nadrukkelijk om verzoeken.
En inderdaad, het Wetboek van Canoniek Recht is volstrekt noodzakelijk voor de Kerk. Omdat deze ook als maatschappelijke en zichtbare instelling is ingericht, heeft zij normen nodig: om haar hiërarchische en organische structuur zichtbaar te maken, om de uitoefening van de taken die haar van Godswege zijn toevertrouwd, vooral van haar gewijde macht en haar sacramentenbediening op de voorgeschreven wijze te regelen, om volgens de rechtvaardigheid die steunt op de liefde, de wederzijdse verhoudingen van de christengelovigen te ordenen, waarbij de rechten van eenieder worden veilig gesteld en omschreven, en tenslotte om de gemeenschappelijke initiatieven die ondernomen worden om het christelijk leven nog volmaakter te beleven, door de canonieke wetten te ondersteunen, te versterken en te bevorderen.
Tenslotte vragen de canonieke wetten uit de aard der zaak om onderhouden te worden; daarom is gedurende de lange voorbereiding van het Wetboek de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht genomen om de normen accuraat te formuleren en ze te laten steunen op een stevige juridische, canonieke en theologische basis.
Vanuit al deze overwegingen is het zeer wenselijk dat de nieuwe canonieke wetgeving een efficiënt instrument wordt, met behulp waarvan de Kerk in staat is zichzelf volgens de geest van het Tweede Vaticaans Concilie te vervolmaken en zich meer en meer in staat toont om haar heilbrengende taak in deze wereld ten uitvoer te brengen.
Wij stellen het op prijs aan allen deze Onze overwegingen vol vertrouwen aan te bieden, nu Wij het voornaamste Corpus van kerkelijke wetten voor de Latijnse Kerk afkondigen.
Moge God derhalve geven dat vreugde en vrede samen met rechtvaardigheid en gehoorzaamheid dit Wetboek aanbevelen, en dat hetgeen door het hoofd wordt opgedragen, in het lichaam onderhouden wordt.
Daarom, vertrouwend op de hulp van de goddelijke genade, steunend op het gezag van de Heilige Apostelen Petrus en Paulus, uit vaste overtuiging en ingaande op de wensen van de Bisschoppen van de gehele wereld die met Ons in een collegiale gezindheid hebben samengewerkt, kondigen Wij krachtens het hoogste gezag dat Wij genieten, met deze Onze Constitutie die van nu af van kracht zal zijn, dit Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) af, zoals het geordend en herzien is, bevelen Wij dat het in het vervolg kracht van wet heeft voor de gehele Latijnse Kerk, en vertrouwen Wij het ter naleving toe aan de waakzame zorg van allen die het aangaat. Opdat allen echter met des te meer vertrouwen deze voorschriften op de juiste wijze kunnen bestuderen en nauwkeurig leren kennen, voordat zij ten uitvoer moeten worden gebracht, vaardigen Wij uit en bevelen Wij dat zij kracht van wet krijgen vanaf de eerste dag van de Advent van het jaar 1983. En dit niettegenstaande alle bepalingen, constituties, voorrechten, ook die welke een bijzondere of afzonderlijke vermelding waard zijn, alsook alle hiermee strijdige gewoonten.
Al onze geliefde zonen en dochters sporen Wij derhalve aan dat zij de gegeven voorschriften oprecht en bereidwillig ten uitvoer brengen, in de hoop dat de discipline van de Kerk opnieuw ijverig beleefd wordt en dat daardoor ook het heil der zielen meer en meer bevorderd wordt met de hulp van de Allerzaligste Maagd Maria, Moeder van de Kerk.
Gegeven te Rome, op 25 januari 1983, in het Vaticaans paleis, in het vijfde jaar van ons Pontificaat.
PAUS JOHANNES PAULUS II