H. Paus Paulus VI - 25 juli 1968
HUMANAE VITAE Het menselijk leven en geboorteregelingen |
|||
► | LEERSTELLIGE BEGINSELEN | ||
► | Geoorloofdheid om zijn toevlucht te nemen tot de onvruchtbare perioden |
Tegen deze leer van de Kerk inzake de huwelijksmoraal werpt men heden ten dage echter op, zoals wij hierboven hebben aangegeven Alinea 3, dat het een recht en een plicht is van de menselijke rede om de krachten die de irrationele natuur haar aanbiedt te bedwingen en ze te ordenen op een doel dat met het menselijk welzijn overeenstemt. Welnu, sommigen vragen zich af, of het, wat het onderhavig probleem aangaat, in heel wat gevallen niet redelijk zou zijn om een kunstmatige geboorteregeling toe te passen, wanneer rust en harmonie van het gezin daardoor beter worden gewaarborgd en wanneer daardoor passender voorwaarden worden verkregen voor de opvoeding van de reeds geboren kinderen. Op deze vraag dient duidelijk te worden geantwoord: de Kerk is de eerste om het gebruik van het menselijk verstand toe te juichen en aan te bevelen bij een activiteit die de met rede begaafde mens zo nauw met zijn Schepper verbindt; maar zij verklaart, dat dit dient te geschieden met eerbiediging van de door God ingestelde orde.
Wanneer de lichamelijke of geestelijke situatie van de echtgenoten of uiterlijke omstandigheden dus rechtmatige redenen geven om de opeenvolgende geboorten met langduriger tussenpozen te doen plaatsvinden, dan is het de echtgenoten volgens de leer van de Kerk geoorloofd om rekening te houden met de natuurlijke perioden die aan de voortplantingsfuncties inherent zijn, teneinde slechts in de onvruchtbare perioden huwelijksomgang te hebben en de geboorten daardoor zo te regelen, dat de zedenleer die wij zojuist hebben uiteengezet geen geweld wordt aangedaan. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot het congres van de Italiaanse katholieke unie van verloskundigen over morele aspecten van huwelijksleven en zwangerschap, Vegliare con sollecitudine - Over morele aspecten van huwelijksleven en zwangerschap (29 okt 1951), 36
De Kerk blijft zichzelf in haar leer getrouw, wanneer zij het voor de echtgenoten geoorloofd oordeelt om rekening te houden met de onvruchtbare perioden en wanneer zij als steeds ongeoorloofd het gebruik verwerpt van middelen die rechtstreeks tegen de conceptie ingaan, ook al wordt deze laatste handelwijze ingegeven door motieven die eerlijk en ernstig kunnen schijnen. In werkelijkheid bestaat er tussen deze twee gevallen een wezenlijk verschil: in het eerste geval maken de echtgenoten op rechtmatige wijze gebruik van de natuurlijke ordening; in het andere geval beletten zij het natuurlijk verloop van de voortplantingsorde. Ook al kan men niet ontkennen, dat de echtgenoten in beide gevallen met uitdrukkelijke wederzijdse instemming en om aanvaardbare redenen verdere kinderen willen uitsluiten en zekerheid proberen te krijgen, dat er geen kinderen meer zullen worden geboren, niettemin dient men tegelijk toe te geven, dat de echtgenoten zich alleen in het eerste geval, zo dikwijls als een nieuwe zwangerschap om rechtmatige redenen ongewenst is, in de vruchtbare perioden van huwelijksomgang weten te onthouden, terwijl zij daarentegen in de onvruchtbare perioden huwelijksomgang hebben om elkaar hun liefde te bewijzen en hun belofte van trouw te beschermen; door zo'n gedrag leveren zij het bewijs van een waarachtig en volkomen eerlijke liefde.