H. Paus Paulus VI - 25 juli 1968
De echtelijke liefde laat ons eerst dan haar ware aard en adel zien, wanneer wij haar beschouwen in haar laatste oorsprong, in God "die Liefde is" Vgl. 1 Joh. 4, 8 en die de Vader is "naar wie alle vaderschap in de hemel en op aarde genoemd wordt." (Ef. 3, 15)
Verre van dat het huwelijk dus uit het toeval of uit een blinde samenloop van natuurkrachten voorkomt, is het een wijze en voorzienige instelling van de goddelijke Schepper om zijn liefdesplan in de mensen tot werkelijkheid te maken. Daarom streven de echtgenoten door de wederzijdse overgave, die aan hen en uitsluitend aan hen beiden eigen is, naar de persoonsgemeenschap waardoor zij elkaar vervolmaken om met God samen te werken aan de verwekking en opvoeding van nieuwe levens.
Voor hen die door het heilig Doopsel zijn gereinigd, bezit het huwelijk bovendien de waardigheid van een sacramenteel genadeteken, doordat het de vereniging van Christus en de Kerk afbeeldt.