
31 oktober 1999
Wij belijden gezamenlijk dat de gelovigen op de barmhartigheid en de beloften van God kunnen vertrouwen. Ook met het oog op hun eigen zwakheid en veelvuldige bedreigingen van hun geloof kunnen zij krachtens de dood en de opstanding van Christus bouwen op de effectieve toezegging van Gods genade in woord en sacrament en dus van deze genade zeker zijn.
Dit is op bijzondere manier door de reformatoren benadrukt: in de aanvechting moet gelovige niet op zich zelf, maar volledig op Christus zien en alleen hem vertrouwen. Zo is hij in het vertrouwen op Gods beloften van zijn heil verzekerd, maar hij is nooit zeker wanneer hij ziet op zich zelf
Katholieken kunnen de inzet van de reformatoren delen om het geloof te funderen op de objectieve werkelijkheid van de belofte van Christus, van eigen ervaringen af te zien en alleen op het beloftewoord van Christus te vertrouwen Vgl. Mt. 16, 19 Vgl. Mt. 18, 18 . Met het Tweede Vaticaans Concilie zeggen Katholieken: geloven betekent zich volledig aan God toevertrouwen, die ons uit de duisternis van de zonde en van de dood bevrijdt en tot het eeuwige leven opwekt. In die zin kan men niet in God geloven en tegelijk Zijn beloftewoord voor onzeker houden. Niemand mag aan Gods barmhartigheid en aan de verdienste van Christus twijfelen. Maar ieder kan zich zorgen maken om zijn heil wanneer hij let op zijn eigen zwakheid en gebreken. Bij de erkenning van zijn eigen falen mag de gelovige er echter zeker van zijn dat God zijn heil op het oog heeft.
(Vgl. de bronnen bij hoofdstuk 4.6)