
31 oktober 1999
Wij belijden samen dat de zondaar door het geloof in het heilshandelen van God in Christus gerechtvaardigd wordt; dit heil wordt hem door de Heilige Geest als fundament van heel zijn christelijk leven in de doop geschonken. De mens vertrouwt in het rechtvaardigend geloof op Gods genadige belofte, dat de hoop op God en de liefde tot Hem insluit. Dit geloof is in de liefde werkzaam; daarom kan en mag de christen niet zonder werken blijven. Maar alles wat in de mens aan het gratis geschenk van het geloof voorafgaat of daarop volgt, is niet grond van de rechtvaardiging en verdient haar niet.
Naar lutherse opvatting rechtvaardigt God de zondaar alleen in het geloof (sola fide). In het geloof vertrouwt de mens volledig op zijn Schepper en Verlosser en verkeert zo in gemeenschap met Hem. God Zelf bewerkt het geloof, wanneer hij door Zijn scheppend woord dat vertrouwen doet ontstaan. Omdat deze daad van God een nieuwe schepping is, betreft zij alle dimensies van de persoon en leidt tot een leven in hoop en liefde. Zo wordt in de leer van de 'rechtvaardiging door het geloof alleen' de vernieuwing van de levenswandel die noodzakelijk uit de rechtvaardiging volgt en zonder welke geen geloof kan zijn, weliswaar van de rechtvaardiging onderscheiden, maar er niet van gescheiden. Veelmeer wordt daarmee de grond aangegeven waaruit zo'n vernieuwing ontstaat. Uit de liefde van God, die aan de mens in de rechtvaardiging wordt geschonken, vloeit de vernieuwing van het leven voort. Rechtvaardiging en vernieuwing zijn door de in het geloof aanwezige Christus met elkaar verbonden.
Ook naar Katholieke opvatting is het geloof voor de rechtvaardiging fundamenteel, want zonder geloof kan er geen rechtvaardiging plaatsvinden. De mens wordt als hoorder van het Woord en gelovige door de doop gerechtvaardigd. De rechtvaardiging van de zondaar is zondenvergeving en rechtvaardigmaking door de rechtvaardigingsgenade die ons tot kinderen van God maakt. In de rechtvaardiging ontvangen de gerechtvaardigden van Christus geloof, hoop en liefde en worden aldus in de gemeenschap met hem opgenomen. Deze nieuwe persoonlijke verhouding tot God is geheel en al op de genade van God gebaseerd en blijft steeds van het heilscheppend werken van de genadige God afhankelijk, Die trouw blijft aan Zichzelf en op Wie de mens daarom kan vertrouwen. Daarom wordt de rechtvaardigingsgenade nooit bezit van de mens waarop hij zich tegenover God zou kunnen beroepen. Wanneer naar Katholieke opvatting de vernieuwing van het leven door de rechtvaardigingsgenade wordt onderstreept, dan is deze vernieuwing in geloof, hoop en liefde altijd op Gods grondeloze genade aangewezen en levert geen bijdrage aan de rechtvaardiging waarop wij ons voor God op zouden kunnen beroemen (Rom. 3, 27).
(Vgl. de bronnen bij hoofdstuk 4.3)