Paus Benedictus XVI - 12 mei 2009
“Christus is verrezen, alleluia!” Met deze woorden begroet ik u van ganser harte. Ik dank de patriarch, Zijne Zaligheid Fouad Twal, voor zijn welkomstgroet in uw naam en spreek vooral mijn vreugde uit dat ik deze Eucharistie met u, de Kerk in Jeruzalem, mag vieren. Wij zijn samengekomen aan de voet van de Olijfberg, waar Onze Heer gebeden en geleden heeft, waar Hij geweend heeft uit liefde tot Zijn stad, met de wens dat zij zou mogen inzien wat haar tot vrede strekt Vgl. Lc. 19, 42 , vanwaar Hij is teruggekeerd naar de Vader en Zijn leerlingen en ons Zijn laatste aardse zegen heeft gegeven. Laat ons vandaag deze zegen ontvangen. Hij geeft die zegen op bijzondere wijze aan u, dierbare broeders en zusters: u staat in een ononderbroken rij met de eerste leerlingen die de verrezen Heer hebben ontmoet, toen Hij het brood brak, met degenen tot geloof zijn gekomen door de preek van Petrus en met degenen die als eersten de uitstorting van de heilige Geest in de volle rijkdom van Zijn Pinkstergave hebben ervaren. Mijn groet is ook gericht aan alle aanwezigen en in het bijzonder aan alle gelovigen in het heilig Land die om verschillende redenen vandaag niet hier bij ons kunnen zijn.
De vermaning van Paulus “te zoeken wat boven is” moet steeds in ons hart aanwezig zijn. Zijn woorden richten ons op de vervulling van wat het geloof ons laat zien, namelijk dat hemelse Jeruzalem waar God, in trouw aan de oude profetieën, de tranen van alle gezichten zal afvegen en voor alle volkeren een feestmaal van de verlossing zal aanrichten Vgl. Jes. 25, 6-8 Vgl. Openb. 21, 2-4 .
Dat is de hoop, dat is het visioen, waardoor alle mensen die dit aardse Jeruzalem liefhebben, worden aangespoord deze stad te beschouwen als een profetie en belofte van de universele verzoening en van de vrede die God voor de hele familie van de mensheid wil. Helaas moeten wij onderaan de muren van deze stad er ook over nadenken hoe ver onze wereld van de volledige vervulling van deze profetie en belofte verwijderd is. In deze heilige stad, waar het leven de dood overwon, waar de Geest werd uitgestort als eersteling van de nieuwe schepping, strijdt de hoop nog altijd tegen vertwijfeling, frustratie en cynisme en wordt de vrede, de gave en de oproep van God, nog altijd bedreigd door conflicten, onenigheid en de last van bestaand onrecht. Daarom moet de christelijke gemeenschap in deze stad, die de verrijzenis van Christus en de uitstorting van de heilige Geest heeft gezien, des te meer vast houden aan de hoop, die het evangelie ons geeft. Die gemeenschap moet het onderpand van de definitieve overwinning van Christus over zonde en dood liefhebben en eren, moet getuigenis afleggen van de kracht van de vergeving en het diepste wezen van de Kerk tonen als teken en sacrament van een verzoende en vernieuwde mensheid, die één geworden is in Christus, de nieuwe Adam.
Jeruzalem is in feite altijd een stad geweest waar de echo van verschillende talen in de straten te horen is, waar mensen van alle rassen en talen over het plaveisel lopen, waar de muren een symbool zijn van Gods zorg voor de hele familie van de mensheid. Als microkosmos van onze geglobaliseerde wereld moet deze stad, als zij haar universele roeping wil waarmaken, een plaats zijn die universaliteit, eerbied voor anderen, dialoog en wederzijds begrip leert. Zij moet een plaats zijn waar vooringenomenheid en onwetendheid, evenals de angst die daardoor wordt gevoed, door eerlijkheid, integriteit en het streven naar vrede worden overwonnen. Binnen deze muren mag geen plaats zijn voor geweld, bekrompenheid, onderdrukking en wraak. Allen die geloven in de genadige God – of ze nu Joden, Christenen of Moslims zijn – moeten allereerst de cultuur van de verzoening en de vrede bevorderen, hoe moeizaam en langzaam dat proces ook steeds weer mag zijn en hoe zwaar de last van de herinnering ook weegt.
Christus is verrezen, alleluia! Hij is waarlijk verrezen, alleluia!