Paus Pius XII - 7 juli 1952
Aan de allerdierbaarste volkeren van Rusland.
Heil en vrede in de Heer.
Toen het Heilig jaar voorspoedig ten einde liep en Wij door Goddelijke beschikking het Paus Pius XII - Apostolische Constitutie
Munificentissimus Deus
Dogma verklaring Maria Tenhemelopneming
(1 november 1950) met ziel en lichaam van de Verheven Moeder van God, de Maagd Maria, plechtig hadden mogen afkondigen, hebben zeer velen Ons van hun levendige blijdschap daarover blijk gegeven. Onder dezen waren er die hun dankbetuiging vergezeld deden gaan van het dringend verzoek het gehele volk van Rusland aan het Onbevlekt Hart van de H. Maagd toe te wijden. Dit verzoek was Ons buitengewoon aangenaam, want al omvat Onze vaderlijke genegenheid alle volkeren, deze gaat toch op bijzondere wijze uit naar degenen, die, ofschoon voor de grootste meerderheid door gebeurtenissen in de loop van de geschiedenis van deze Apostolische Stoel gescheiden, toch de naam van Christen bewaren en zich in dusdanige omstandigheden bevinden, dat het voor hen niet alleen zeer moeilijk is, naar Onze stem te luisteren en de punten van de Katholieke leer te kennen, maar ook met bedrieglijke en verderfelijke middelen ertoe gebracht worden zelfs het geloof en de naam van God zelf te verwerpen.
Nauwelijks waren Wij tot het Pausschap verheven of Onze gedachten gingen naar U uit, die een onmetelijk groot volk uitmaakt, dat in de geschiedenis, om zijn glorierijke ondernemingen, om zijn vaderlandsliefde, arbeidzaamheid, spaarzaamheid en vroomheid jegens God en de Maagd Maria beroemd is.
Wij hebben nooit opgehouden Onze smeekbeden tot God te richten, opdat Hij U met Zijn licht en Zijn Goddelijke hulp steeds moge bijstaan en U allen de genade mogen schenken gezamenlijk een wettige en gerechtvaardigde stoffelijke welstand te bereiken, evenals die vrijheid, waardoor een ieder van U in staat zij de eigen persoonlijke waardigheid te waarborgen, de voorschriften van de ware godsdienst te kennen en aan God het verschuldigde eerbewijs, niet alleen inwendig in het eigen geweten, maar ook openlijk, bij de uitoefening van het private en openbare leven, te geven.
Gij weet trouwens zeer goed, dat Onze Voorgangers, telkens, wanneer zij daartoe in staat waren, niets meer ter harte ging dan U hun genegenheid te tonen en U hun hulp te schenken. Gij weet, dat de Apostelen van de Westerse Slavische Volkeren, de H.H. Cyrillus en Methodius, die tegelijk met de christelijke godsdienst aan de voorvaderen van deze volkeren ook de beschaving hebben gebracht, naar deze stad zijn getogen om 'hun' Apostolische arbeid door het gezag van de Paus te doen bekrachtigen. En terwijl zij hun intocht in Rome deden, ging Onze Voorganger Adrianus II, vergezeld van de geestelijkheid en het volk hen met grote eerbetuigingen tegemoet Paus Leo XIII, Encycliek, Over de HH. Cyrillus en Methodius, Grande Munus (30 sept 1880). A.L., Vol. II, pag. 129, en na hun werk goedgekeurd en geprezen te hebben benoemde Hij hen niet alleen tot Bisschop, maar wilde Hij hen ook zelf met de plechtige majesteitelijkheid van de heilige riten tot Bisschop wijden.
Voor zover het Uw voorvaderen betreft hebben de Pausen telkens, wanneer de omstandigheden dit toelieten, getracht vriendschapsbanden met hen aan te knopen of deze hechter te maken. Zo zond in het jaar 977 Onze Voorganger Benedictus VII, vromer gedachtenis, afgezanten naar Prins Jaropolk, broeder van de beroemde Vladimir, en naar de grote Vorst Vladimir zelf onder wiens bescherming voor de eerste maal onder Uw volk de naam Christen en de christelijke beschaving schitterden, werden door Onze Voorgangers Johannes XV in 991 en Silvester II in 999 gezantschappen gezonden, waarop door Vladimir, die op zijn beurt gezanten aan deze beide Pausen stuurde, beleefd werd geantwoord. Het is vermeldenswaard, dat in de dagen dat deze Vorst Uw volk tot de godsdienst van Jezus Christus bracht, de Oosterse en Westerse Christenheden onder het gezag van de Paus van Rome, als Opperhoofd van de gehele Kerk, verenigd waren.
Enkele jaren later, in 1075, zond Uw vorst Islasjav zelfs zijn eigen zoon Jaropolk naar Paus Gregorius VII. Deze Voorganger onsterfelijker gedachtenis, schreef aan deze Vorst en aan diens verheven gemalin: "Terwijl Uw zoon de heilige graven van de Apostelen bezocht, heeft hij ook Ons een bezoek gebracht. Omdat hij, na aan de H. Petrus, de Prins der Apostelen, trouw te hebben gezworen, het rijk uit Onze handen als een geschenk van de H. Petrus verlangde te ontvangen, richtte Hij tot Ons dit vroom verzoek, Ons verzekerend, dat zijn verzoek door U zonder twijfel zou worden goedgekeurd en ingewilligd, indien hij de gunst en de bescherming van het Apostolisch Gezag zou hebben verkregen. Omdat deze wensen en dit verzoek, zowel door Uw instemming als door de toewijding van de vrager wettig schenen, hebben Wij ze uiteindelijk verhoord en hebben Wij hem van de zijde van de H. Petrus het bestuur over Uw rijk toevertrouwd met de bedoeling en het vurig verlangen, dat de H. Petrus door Zijn bemiddeling bij God U, Uw rijk en al Uw bezittingen bewaart en U dit rijk doet bezitten in volkomen vrede, en in eer en glorie tot het einde van Uw leven...". H. Paus Gregorius VII, Registrum. 1, 2, n. 74 in Monum. Germ. Histor. Epist. select. U, 1. pag. 236
Zo moet ook worden opgemerkt en het is waard in het oog te worden gehouden, dat Isidorus, metropoliet van Kiev, in het Oecumenisch Concilie van Florence, het decreet ondertekende, waardoor plechtig de hereniging van de Oosterse en Westerse Kerk onder het gezag van de Petrus van Rome werd bekrachtigd. Dit gold voor geheel zijn kerkelijke provincie, d.w.z. voor het gehele rijk van Rusland en hij bleef, voor zover het hem betrof, aan de bekrachtiging van deze hereniging tot het einde van zijn aardse leven getrouw.
En zo intussen en daarna, wegens een samenloop van ongunstige omstandigheden, van de ene zowel als van de andere zijde, "de betrekkingen moeilijker werden en dientengevolge ook de eenheid van de geesten - alhoewel tot 1448 er geen enkel openbaar document bestaat, waarin Uw Kerk van de Apostolische gescheiden wordt verklaard - moet dit in het algemeen niet worden geweten aan het Slavische volk, en zeker niet aan Onze Voorgangers, Die het steeds met Vaderlijke liefde hebben omringd en die er, voor zover het in hun vermogen lag, zorg voor hebben gedragen het op alle mogelijke wijzen te steunen en te helpen.
Vele andere historische documenten, waaruit de genegenheid van Onze Voorgangers voor Uw natie blijkt, laten wij buiten bespreking. Wij moeten echter in het kort duiden op hetgeen de Pausen Benedictus XV en Pius XI hebben gedaan, toen na het eerste Europese conflict, vooral in de Zuidelijke streken van Uw vaderland, grote menigten mannen, vrouwen en onschuldige kinderen door een wrede hongersnoden een zeer grote armoede waren getroffen. Bewogen door een vaderlijke genegenheid jegens Uw landgenoten hebben Zij aan die volkeren levensmiddelen, kleding en grote sommen gelds, door de gehele familie der Katholieken bijeengebracht, gezonden om deze hongerlijdenden en ongelukkigen te hulp te komen en enigermate hun nood te verzachten.
Onze Voorgangers voorzagen, voor zover het hun mogelijk was, niet alleen in de stoffelijke, maar ook in de geestelijke behoeften. Niet tevreden, inderdaad, met tot God, de Vader der ontferming en de God van alle vertroosting Vgl. 2 Kor. 1, 3 voor Uw ze verwarde en verstoorde godsdienstige toestand te bidden, wilden Zij dan ook, dat er openbare gebeden zouden worden voorgeschreven, opdat de vijanden van God er niet in zouden slagen in de zielen het geloof en de kennis zelf van God uit te roeien. Zo beval Paus Pius XI in 1930, dat op de feestdag van de H. Josef, Patroon van de Universele Kerk, "in de Vaticaanse Basiliek gemeenschappelijke gebeden tot God zouden worden gericht voor de ongelukkige toestanden van de godsdienst in Rusland" Paus Pius XI, Toespraak, Tot het Consistorie waaronder de heiligverklaring van Catharina Thomas en Lucia Filippini (22 juni 1930). A.A.S. 1930, blz. 30O; en daarbij wilde Hijzelf, door een grote en vrome menigte volk omringd, tegenwoordig zijn. Hij spoorde daarenboven in de plechtige toespraak tot het Consistorie met de volgende woorden allen aan: "Het is nodig tot Christus... de Verlosser van het menselijk geslacht, te bidden, opdat de vrede en de vrijheid om het geloof te belijden, voor de ongelukkige kinderen van Rusland hersteld worden... en Wij wensen, dat volgens deze intentie, d.w.z. voor Rusland, de gebeden worden gestort, welke Onze Voorganger Leo XIII de priesters voorgeschreven heeft tezamen met het volk na de H. Mis te bidden; de Bisschoppen en de seculiere en reguliere geestelijkheid zullen met alle ijver dit hun gelovigen trachten in te prenten en aan een ieder die de H. Mis bijwoont, en zij moeten dit dikwijls in herinnering brengen". Paus Pius XI, Toespraak, Tot het Consistorie waaronder de heiligverklaring van Catharina Thomas en Lucia Filippini (22 juni 1930). A.A.S. 1930, blz. 301
Wij hernieuwen en bekrachtigen gaarne deze aansporing en dit bevel, daar de godsdienstige toestand heden bij U zeker niet verbeterd is en omdat Wij jegens Uw volk dezelfde hartelijkste genegenheid koesteren en met dezelfde zorgen zijn bezield.
Toen het laatste verschrikkelijke en lange conflict uitbrak, hebben Wij alles wat in Ons vermogen lag, door woord, aansporing en metterdaad gedaan, opdat de onenigheid door een billijke on rechtvaardige vrede zou worden bijgelegd en opdat alle volkeren, zonder onderscheid van afkomst, zich vriendschappelijk en broederlijk zouden verenigen en samen zouden werken om een grotere welvaart te bereiken.
Nooit is er in die tijd een woord van Onze lippen gekomen, dat onrechtvaardig of scherp voor een van de oorlogvoerende partijen kon schijnen. Wij hebben natuurlijk, zoals Onze plicht was, elke misdaad en elke schending van het recht afgekeurd, maar Wij hebben dit op een wijze gedaan, die wel overwogen en met de grootste zorg alles vermeed dat groter lijden van de onderdrukte volkeren zou kunnen veroorzaken. En toen van zekere zijde druk op Ons werd uitgeoefend om op een of andere manier mondeling of schriftelijk de oorlog tegen Rusland in 1941 goed te keuren, hebben Wij daarin nooit toegestemd, zoals Wij dit openlijk op 25 februari 1946 in de toespraak tot het Heilig College en tot alle diplomatieke vertegenwoordigingen bij de H. Stoel hebben verklaard. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot het Corps Diplomatique (25 feb 1946). A.A.S. 1946, blz. 154
Wanneer het erom gaat de zaak van de godsdienst, de waarheid, de rechtvaardigheid en de christelijke beschaving te verdedigen, mogen Wij voorzeker niet zwijgen; maar Onze gedachten en Onze bedoelingen zijn er steeds op gericht, dat alle volkeren niet met geweld van wapenen, maar met de majesteit van het recht geregeerd worden en dat elk van deze volkeren, in het bezit van de burgerlijke en godsdienstige vrijheid binnen de grenzen van het eigen vaderland, tot die eendracht en vrede en dat arbeidzaam leven geleid wordt, waardoor iedere burger afzonderlijk zich kan verschaffen, dat voor zijn voeding, huisvesting en voor het onderhoud en bestuur van het eigen gezin nodig is. Ons woord en Onze aansporingen betroffen en betreffen alle volkeren en dus ook u, wier noodwendigheden en rampen Wij naar best vermogen wensen te verlichten. Zij die niet de leugen, maar de waarheid beminnen, weten, dat Wij Ons gedurende het laatste conflict onpartijdig jegens alle oorlogvoerenden hebben getoond en daarvan hebben Wij dikwijls door woord en daad het bewijs gegeven. Wij hebben in Onze allervurigste liefde alle naties omvat, ook die, waarvan de regeerders zich vijanden van deze Apostolische Stoel verklaren en zelfs die, waar de vijanden van God wreed alles bestrijden, wat maar christelijk en Goddelijk is en dit uit de geest van de burgers trachten weg te vagen. Wij beminnen inderdaad bij volmacht van Jezus Christus, Die de gehele kudde van het Christenvolk aan de H. Petrus, Prins van de Apostelen Vgl. Joh. 21, 15-17 heeft toevertrouwd, Wiens onwaardige opvolger Wij zijn, alle volkeren met intense liefde en Wij verlangen ieder van het aards welzijn en het eeuwig heil te verzekeren. Allen dus, hetzij dat zij elkander met wapenen bestrijden, hetzij dat zij ten gevolge van dreigende conflicten en geschillen met elkaar in twist leven, worden door Ons als even dierbare kinderen beschouwd en Wij verlangen niets anders en vragen aan God voor hen door ons gebed slechts eendracht, rechtvaardige en ware vrede en een steeds grotere voorspoed.
Indien zelfs sommigen, door leugen en laster bedrogen openlijke vijandschap jegens Ons koesteren, zijn Wij jegens hen van een groter medelijden en van een vuriger genegenheid bezield.
Zonder twijfel hebben Wij, - zoals de plicht van Ons ambt dit eist - de dwalingen, welke de voorstanders van het goddeloze communisme leren en tot zeer grote schade van de burgers trachten te propageren, veroordeeld en verworpen, maar in plaats van de dwalenden van Ons af te stoten, wensen Wij, dat deze tot de waarheid terugkeren en op de rechte weg teruggebracht worden. Wij hebben bovendien deze leugens, die dikwijls onder de valse schijn van de waarheid zijn aangeboden, ontmaskerd en afgekeurd, juist omdat Wij jegens U een vaderlijke genegenheid koesteren en Uw heil voor ogen hebben. Wij hebben inderdaad de vaste zekerheid, dat voor U uit deze dwalingen niets anders dan zeer grote schade voortkomt, want zij onttrekken aan Uw geest niet alleen dat bovennatuurlijk licht en die grote vertroostingen, welke uit de liefde tot en de eerbied voor God voortkomen, maar ontnemen U ook de menselijke waardigheid en de rechtvaardige, aan de burgers verschuldigde vrijheid.
Wij weten, dat zeer velen onder U het christelijk geloof in het inwendige heiligdom van hun eigen geweten bewaren en zich op geen enkele wijze laten verleiden de vijanden van de godsdienst te steunen, maar integendeel vurig verlangen de christelijke leerstellingen, de enige en veilige fundamenten van het burgerlijk leven, niet alleen in hun persoonlijk leven en in het verborgene, maar ook, zo dit mogelijk ware, en zoals het vrije mensen past, in het openbaar te belijden. En Wij weten ook, tot Onze krachtigste hoop en diepste troost, dat gij met vurige genegenheid de Maagd Maria, Moeder van God, eert en bemint en Haar heilige beeltenis vereert. Het is Ons bekend, dat in het Kremlin van de stad Moskou zelf een tempel is gebouwd - vandaag helaas, aan de eredienst onttrokken - toegewijd aan de Tenhemelopneming van de Allerheiligste Maagd Maria en dit is een duidelijk bewijs van de liefde, welke gij evenals Uw voorvaderen jegens de verheven Moeder van God koestert.
Welnu, Wij weten, dat de hoop op redding daar blijft leven, waar de zielen zich met oprechte en vurige godsvrucht tot de Allerheiligste Moeder van God wenden. Hoezeer de mensen zich immers ook inspannen om de Katholieke Godsdienst en de christelijke deugd, met welke goddeloze en machtige middelen ook, uit de harten van de burgers uit te roeien, hoezeer de Satan ook zelf met elk middel deze heiligschennende strijd tracht te bevorderen, volgens de zinspreuk van de Apostel der volkeren: "niet tegen vlees en bloed geldt onze strijd, maar tegen heerschappijen en machten, tegen wereldheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten ........ " (Ef. 6, 12), toch zullen, zo Maria haar waardevolle bescherming verleent, de poorten van de hel niet de overhand hebben. Zij is immers de liefderijkste en machtigste Moeder van God en van ons allen en nooit is het in de wereld gehoord, dat iemand, die tot Haar zijn toevlucht heeft genomen, niet Haar zeer waardevolle tussenkomst heeft ondervonden. Gaat dus voort, zoals gij gewoon zijt, Haar met godsvrucht te vereren, Haar vurig te beminnen en met de U vertrouwde woorden aan te roepen: "Aan U is het alleen gegeven, allerheiligste en allerzuiverste Moeder van God, altijd verhoord te worden!". Acathistus Festi Patrocinii SS. Dei Genitricis: Kontakion 3 ofwel de Akathistoshymne
Met U wenden ook Wij Onze smeekbeden tot Haar, opdat de christelijke waarheid, sieraad en steun van de menselijke samenleving, onder de volkeren van Rusland versterkt en krachtiger wordt en opdat alle misleidingen van de vijanden van de godsdienst, al hun dwalingen en hun bedrieglijke methoden ver van U verwijderd blijven en door U verworpen worden; opdat Uw openbare en persoonlijke zeden weer aan de normen van het Evangelie beantwoorden, opdat in het bijzonder degenen, die onder U het Katholieke geloof belijden, ofschoon beroofd van hun herders, onverschrokken de aanvallen van de goddelozen en zo nodig tot in de dood, weerstaan; opdat die rechtvaardige vrijheid, welke de menselijke persoon, burgers en Christenen, past, aan allen worde teruggeschonken, zoals dit hun goed recht is en op de eerste plaats aan de Kerk, welke de goddelijke opdracht heeft de mensen in de godsdienstwaarheden en in de deugd te onderwijzen; opdat uiteindelijk de ware vrede voor Uw beminde natie en voor de gehele mensheid schittert en dat deze vrede, gefundeerd in de rechtvaardigheid en gevoed door de liefde, alle volkeren gelukkig tot die gemeenschappelijke welvaart van burgers en volkeren mag voeren, welke uit de onderlinge eendracht van de geesten voortvloeit.
Moge het Onze liefdevolle Moeder behagen, Haar barmhartige ogen ook te slaan op hen, die de schare der strijdende godlozen organiseren en hun initiatieven ondersteunen. Dat Zij met het licht dat uit de Hemel komt, hun verstand moge verlichten en door de genade Gods hun harten naar het heil moge leiden.
Opdat Onze en Uwe gebeden gemakkelijker verhoord zullen worden en om U een speciaal bewijs van Onze, bijzondere welwillendheid te geven, wijden Wij, zoals Wij enige jaren geleden de gehele wereld aan het Onbevlekt Hart van de Maagd, Moeder van God hebben toegewijd, alle volkeren van Rusland aan hetzelfde Onbevlekte Hart toe in het veilige vertrouwen, dat door de allerkrachtigste bescherming van de Maagd Maria de wensen, die Wij met U en alle goede mensen voor een ware vrede, voor een broederlijke eendracht en voor de aan allen en op de eerste plaats aan de Kerk verschuldigde vrijheid vormen, zo spoedig mogelijk worden verwezenlijkt, zodat het zaligmakende Rijk van Christus, "Rijk van heiligheid en genade, van rechtvaardigheid, van liefde en vrede" Prefatie van Christus Koning, in elk deel van de aarde mag triomferen en mag worden bestendigd.
Wij bidden en smeken dezelfde allergoedertierendste Moeder een ieder van U in de huidige nood te willen bijstaan en van Haar Goddelijke Zoon voor Uw verstand dat licht te willen verkrijgen, hetwelk van de hemel komt, en voor Uw zielen die deugd en sterkte te vragen, waardoor gij, gesteund door de goddelijke genaden, zegevierend de goddeloosheid en de dwaling te boven moogt komen.
Gegeven te Rome, bij St. Pieter, op 7 Juli 1952,
feestdag van de H. H. Cyrillus en Methodius,
het veertiende jaar van Ons Pontificaat.Paus Pius XII