Paus Benedictus XVI - 21 december 2009
Om te besluiten, zou ik mijn erkentelijkheid en vreugde willen uitspreken voor mijn reis in de Tsjechische Republiek. Voor ik deze reis begon, was ik me steeds bewust geweest dat het om een land ging met een meerderheid aan agnostici en atheïsten, waar de Christenen enkel een minderheid vormen. Mijn verrassing was des te vreugdevoller bij het vaststellen dat ik er overal omgeven werd door grote hartelijkheid en vriendschap; dat er grote liturgieën gevierd werden in een vreugdevolle feestsfeer; dat in de universitaire en culturele wereld Paus Benedictus XVI - Toespraak
De gedachte aan een geïntegreerde opleiding moet hernomen worden
Ontmoeting met leden van de academische gemeenschap in de Vladislavzaal van de Praagse Burcht
(27 september 2009) een levendige aandacht kreeg; dat de staatsoverheid het bewijs geleverd heeft van een grote hoffelijkheid tegenover Paus Benedictus XVI - Toespraak
Ontmoeting met de civiele en politieke overheden en met de leden van het Corps Diplomatique
Sala Spagnola van het kasteel van Praag, het presidentieel paleis - Praag
(26 september 2009) en alles gedaan heeft wat in hun mogelijkheid lag om bij te dragen tot het welslagen van het bezoek. Ik ben momenteel geneigd om iets te zeggen over de schoonheid van het land en over de magnifieke getuigenissen van de christelijke cultuur, de welke als enige die schoonheid perfect maken.
Maar ik beschouw vooral als belangrijk het feit dat, vanuit ons gelovig zijn, de personen die zichzelf als agnostici of atheïstisch beschouwen ons nauw aan het hart moeten liggen. Deze personen zijn mogelijk bang en opgeschrikt wanneer we spreken over een nieuwe evangelisatie. Ze willen zichzelf niet zien als zijnde het object van een missie, en ze willen ook niet verzaken aan hun vrijheid van mening en wil. Maar de vraag van God blijft nochtans aanwezig eveneens voor hen, zelfs als die personen niet kunnen geloven aan het concrete karakter van Gods aandacht voor hen.
In Paus Benedictus XVI - Toespraak
Tot de vertegenwoordigers van de wereld van de cultuur
Collège des Bernardins, Parijs
(12 september 2008) van de zoektocht naar God als fundamenteel motief van het ontstaan van het westers monnikenwezen en met dit van het ontstaan van de westerse kunst. Als eerste stap van evangelisatie, moeten we zoeken om die zoektocht naar God levendig te houden; we moeten ons bekommeren opdat de mens de vraag van God als essentiële bestaansvraag niet opzij zou schuiven. We moeten bekommerd zijn opdat de mens die vraag alsook de nostalgie die in die vraag verborgen ligt zou accepteren.
Er komt een woord door mijn geest, een woord waarin Jezus de woorden van Jesaja overneemt, een woord dat zegt: ”dat de tempel een huis van gebed voor alle volken zou moeten zijn.” (Jes. 56, 7)(Mc. 11, 17) Hij dacht aan wat men het huis van gebed voor alle naties noemde, dat hij ontdeed van uitwendigheden opdat er een plaats vrij zou zijn voor de heidenen die tot de enige God wilden bidden, zelfs als ze niet deel konden hebben aan het mysterie waarvoor het binnenste van de tempel gereserveerd was. Een ruimte van gebed voor alle volken - men dacht daarbij aan mensen die God enkel van ver kenden; die onvoldaan zijn door hun goden, onvoldaan van hun riten en mythen; die verlangen naar de Heilige en de Grote, zelfs als God voor hen de "onbekende God" blijft. (Hand. 17, 23) Zulke mensen moesten tot de onbekende God kunnen bidden, maar tevens zo in contact zijn met de ware God, niettegenstaande schaduw zones van verschillende aard. Ik denk dat de Kerk nu ook een soort "verblijf voor de goedmenende" - of "voorhof der heidenen" - zou moeten openen, waar de mensen op een zekere manier zich aan God kunnen vasthechten, zonder Hem te kennen en alvorens ze de toegang hebben gevonden tot het mysterie, waaraan het interne leven van de Kerk ten dienste staat. Aan de dialoog met de godsdiensten moet tegenwoordig vooral de dialoog toegevoegd worden met de mensen voor wie de religie een onbekende zaak is, voor wie God een onbekende is, maar die eenvoudig niet zonder God willen blijven, maar Hem tenminste willen benaderen als een Vreemde.