10 mei 1973
Paulus VI, bisschop van Rome en Paus van de Katholieke Kerk, en Shenouda III, paus van Alexandrië en patriarch van de stoel van de heilige Marcus, zeggen God in de Heilige Geest dank, dat na het grootse gebeuren van de terugkeer van de relieken van de heilige Marcus naar Egypte, de betrekkingen tussen de Kerken van Rome en Alexandrië verder tot ontwikkeling zijn gekomen, zodat zij thans in staat zijn elkaar persoonlijk te ontmoeten. Aan het eind van hun ontmoetingen en gesprekken wensen zij gezamenlijk het volgende te verklaren:
Wij zijn bij elkaar gekomen in het verlangen de betrekkingen tussen onze Kerken te verdiepen en concrete wegen te vinden om de hindernissen te overwinnen op de weg naar onze daadwerkelijke samenwerking in dienst van onze Heer Jezus Christus die ons het ambt van de verzoening heeft toevertrouwd, om de wereld met Hemzelf te verzoenen (2 Kor. 5, 18-20).
In overeenstemming met onze apostolische tradities die onze Kerken zijn overgeleverd en daarin zijn bewaard en overeenkomstig de drie vroegste oecumenische Concilies, belijden we één geloof in de drie-ene God, de goddelijkheid van de eniggeboren Zoon van God, de tweede persoon van de heilige Drie-eenheid, het Woord van God, de uitstraling van zijn glorie en het uitdrukkingsbeeld van zijn wezen, die voor ons vlees was geworden door voor zichzelf een werkelijk lichaam met een redelijke ziel aan te nemen en die met ons onze mensheid maar zonder zonde deelde. Wij belijden, dat onze Heer en God en Verlosser en Koning van ons allen, Jezus Christus, volmaakt God is met betrekking tot zijn godheid, volmaakt mens met betrekking tot zijn mensheid. In Hem is zijn godheid verenigd met zijn mensheid in een werkelijke, volmaakte eenheid, zonder mengeling, zonder vermenging, zonder verwarring, zonder verandering, zonder verdeling, zonder scheiding. Zijn godheid scheidde zich voor geen moment, geen oogwenk van zijn mensheid. Hij die eeuwig en onzichtbaar God is, werd zichtbaar in het vlees en nam de gestalte van een dienaar aan. In Hem bleven alle eigenschappen van de godheid en alle eigenschappen van de mensheid samen in een werkelijke, volmaakte, ondeelbare en onscheidbare eenheid bewaard.
Het goddelijk leven is ons gegeven en wordt in ons gevoed door de zeven sacramenten van Christus in zijn kerk: het doopsel, het chrisma (het vormsel), de heilige eucharistie, de boete, de zalving van de zieken, het huwelijk en de heilige wijdingen.
Wij vereren de maagd Maria, moeder van het Ware Licht, en we belijden, dat zij altijd maagd is, moeder van God. Zij komt voor ons tussenbeide en als theotokos overtreft zij in waardigheid alle-heerscharen der engelen. Wij hebben tot op grote hoogte dezelfde opvatting over de kerk, die gegrondvest is op de apostelen, en over de belangrijke rol van de oecumenische en plaatselijke Concilies. Onze spiritualiteit komt op gave en diepgaande wijze tot uiting in onze ritualen en in de misliturgie die de kern van ons openbare gebed en het hoogtepunt van onze inlijving in Christus in zijn Kerk bevat. Wij onderhouden de vastendagen en feesten van ons geloof. Wij vereren de relikwieën van de heiligen en vragen om de tussenkomst van engelen en heiligen, levenden en doden. Zij vormen een wolk van getuigen in de kerk. Zij en wij zien in hoop uit naar de tweede komst van onze Heer, wanneer zijn glorie zal worden geopenbaard om levenden en doden te oordelen.
Wij erkennen nederig, dat onze Kerken niet in staat zijn een volmaakter getuigenis van dit nieuwe leven in Christus af te leggen op grond van de bestaande verdeeldheid waarachter eeuwen van een moeilijke geschiedenis staan. In feite zijn er sinds het jaar 451 A.D. theologische verschillen, gevoed en versterkt door niet-theologische factoren, ontstaan. Aan deze verschillen kan niet worden voorbijgegaan. Desondanks echter ontdekken we elkaar opnieuw als Kerken met een gemeenschappelijk erfdeel en steken elkaar vastbesloten en in vertrouwen op de Heer de hand toe om de volheid en volmaaktheid van die eenheid die zijn gave is te bereiken.
Als een hulpmiddel om deze taak tot een goede einde te brengen, vormen we een gemeenschappelijke commissie die onze kerken vertegenwoordigt. De rol van deze commissie zal zijn richting te geven aan de gemeenschappelijke bestudering van problemen op het gebied van de traditie van de Kerk, de patristiek, de liturgie, de theologie, de geschiedenis en praktische problemen, zodat wij door gemeenschappelijke samenwerking ernaar kunnen streven in een geest van wederzijds respect de bestaande verschillen tussen onze Kerken op te lossen en in staat kunnen worden gesteld gezamenlijk het Evangelie te verkondigen langs wegen die beantwoorden aan de authentieke boodschap van de Heer en de behoeften en de verwachtingen van de hedendaagse wereld. Tegelijkertijd vertolken wij onze dankbaarheid en geven we uiting aan onze aanmoediging van andere groepen van katholieke en orthodoxe geleerden en geestelijken die hun beste krachten wijden aan gemeenschappelijke activiteiten op deze en daarop betrekking hebbende gebieden.
In oprechtheid en met aandrang brengen we opnieuw in herinnering, dat ware liefde, geworteld in volledige getrouwheid aan de éne Heer Jezus Christus en in wederzijds respect voor elkaars tradities, een wezenlijk element van dit zoeken van de volmaakte gemeenschap vormt.
Uit naam van deze liefde verwerpen we alle vormen van proselitisme, in de zin van handelingen waarmee personen elkaars gemeenschappen zoeken te verstoren door nieuwe leden van elkaar te winnen met methoden, of op grond van geesteshoudingen, die tegengesteld zijn aan de eisen van de christelijke liefde of aan datgene wat de betrekkingen tussen de kerken dient te kenmerken. Laat er daarom een einde aan komen, waar dit zou voorkomen. Katholieken en Orthodoxen dienen erop uit te zijn de liefde te verdiepen en het wederzijds overleg, de bezinning en samenwerking op maatschappelijk en intellectueel gebied uit te bouwen en dienen zich voor God te vernederen, terwijl ze tot Hem smeken die, nadat Hij zijn werk in ons is begonnen, het tot wasdom zal brengen.
Terwijl we ons verheugen in de Heer die ons de zegeningen van deze samenkomst heeft geschonken, gaan onze gedachten uit naar de duizenden lijdende en dakloze Palestijnen. Wij betreuren elk misbruik van godsdienstige argumenten voor politieke doeleinden in dit gebied. We verlangen in alle ernst en zien uit naar een rechtvaardige oplossing van de crisis in het Midden-Oosten, zodat de ware vrede in gerechtigheid mag zegevieren, in het bijzonder in het land dat werd geheiligd door de verkondiging, de dood en de verrijzenis van onze Heer en Verlosser Jezus Christus en door het leven van de gezegende maagd Maria, die wij gezamenlijk eren als de theotokos. Moge God, de gever van alle goeds, onze gebeden verhoren en onze poging zegenen.
Vanuit het Vaticaan, 10 mei 1973.