Paus Benedictus XVI - 7 juni 2009
"Heer, onze God, hoe vol macht is uw naam wijd en zijd op de aarde!" (Ps. 8, 2), roept de psalmist uit. Over de "naam" gesproken, de Bijbel geeft God zelf aan, zijn ware identiteit, een identiteit die schittert in geheel de schepping, waar elk wezen, door het feit zelf van het bestaan en door het "weefsel" waarvan het is gemaakt, verwijst naar een transcendent Beginsel, naar het eeuwige en oneindige Leven dat zich overgeeft; in één woord, naar de Liefde. "Want door Hem", zei heilige Paulus op de Areopagus in Athene, "hebben wij het leven, het bewegen en het zijn" (Hand. 17, 28). Het sterkste bewijs dat we zijn gemaakt naar het beeld van de Drie-Eenheid is dit: alleen de liefde maakt ons gelukkig, omdat we in relatie leven, en we leven om lief te hebben en bemind te worden. Gebruikmakend van een analogie die door de biologie wordt ingegeven, zouden we zeggen dat de mens in zijn 'genoom' de diepe afdruk van de Drie-Eenheid, van God-Liefde, met zich meedraagt.