H. Paus Paulus VI - 4 december 1963
Het ogenblik is nu aangebroken om deze tweede zittingsperiode van het Tweede Oecumenisch Vaticaans Concilie te beëindigen.
Reeds gedurende lange tijd zijt gij, waakzame Herders, afwezig van uw respectievelijke zetels, waar de uitoefening van het heilig ambt uw tegenwoordigheid, uw beleid en uw werklust opeist, nu is het moeilijke, inspannende en langdurige werk voltooid, dat gij in deze tijd van het Concilie wegens de religieuze plechtigheden, het wetenschappelijke werk en de bijeenkomsten hebt verricht; reeds zijn wij de heilige Advent begonnen, waardoor onze harten worden voorbereid om op waardige wijze de ieder jaar terugkerende, altijd plechtige, wondervolle en vrome gedachtenis te vieren van de Geboorte van Onze Heer Jezus Christus; en niemand van ons kan zich in deze schone tijd van het jaar aan andere gedachten wijden, hoe verheven en heilig ook, dan aan de viering van dit onuitsprekelijke mysterie, waardoor het Woord van God vlees is geworden; niemand van ons ook kan deze heilige plechtigheden op een andere plaats verrichten, hoe edel en eerbiedwaardig ook, dan daar, waar de goddelijke Voorzienigheid aan ieder van ons een bepaalde Kerk, een bepaalde communiteit of een bepaald priesterlijke of Herderlijke taak heeft toevertrouwd.
Wij moeten dus wederom de loop van deze zo belangrijke Conciliebijeenkomsten onderbreken; wij moeten elkaar onze broederlijke en vriendelijke groeten geven; wij moeten weer opnieuw het komen en gaan van de dingen ondervinden, die door de tijd worden voortgebracht of weggenomen; wij moeten van elkaar scheiden, nadat wij als het ware in broederlijke besprekingen blijde dagen en heuglijke gebeurtenissen hebben beleefd.
Alvorens onze werkzaamheden te beëindigen, zou het juist van pas komen om er een kort overzicht van te geven en onze aandacht te vestigen op het verloop ervan en op de behaalde resultaten. Dit zou Ons echter niet alleen te ver voeren, maar het is Ons ook niet mogelijk om alles absoluut te behandelen, want talrijke zaken van dit Concilie behoren immers tot het terrein van de genade en tot dat intieme rijk van de geest, waarin men niet altijd gemakkelijk kan binnendringen. Er komt nog bij dat vele vruchten van die werkzaamheden nog niet tot rijpheid zijn gekomen, maar als het zaad, dat aan de voren is toevertrouwd, in de toekomst met Gods hulp als het ware een zuivere en heilzame oogst doen verwachten.
En niet minder zijn Wij verheugd wanneer Wij de werkwijze en de methode beschouwen, waarmee het Concilie tot vandaag is voortgegaan.
Wij moeten hier wijzen op een dubbel aspect van het werk van het Concilie door op te merken dat dit een buitengewone activiteit heeft ontwikkeld en dat er tevens een algehele vrijheid bestond om de verschillende meningen uiteen te zetten. Deze dubbele verdienste verdient inderdaad Onze hoogste waardering, want dit was een bijzonder kenmerk van deze Oecumenische Synode en het zal een blijvend voorbeeld voor de toekomst zijn. De Kerk bedient zich immers van deze methode in onze tijd, nu haar activiteit de grootste kracht en haar hoogtepunt bereikt heeft: een activiteit, die buitengewoon intensief en spontaan is. Ook al waren de meningen, die in het Concilie gehoord werden, talrijk, verscheiden en zelfs onderling totaal verschillend, toch vermindert dit geenzins Onze voldoening: het is zelfs een duidelijk teken dat de bewijsvoeringen van de zittingen zeer diepgaand en hoogst belangrijk waren en dat zij naar voren werden gebracht meteen ongelooflijke ijver en een even grote vrijheid, zoals Wij hierboven reeds hebben aangegeven.
Overigens hebben deze vurige en moeilijke discussies al een zeker uitstekend resultaat bereikt: want het onderwerp, dat vóór al de andere behandeld is en dat krachtens haar wezen en haar waardige plaats in de Kerk in zekere zin het verhevenste is, namelijk de heilige Liturgie, is met een gunstige uitslag bekroond en wordt vandaag door Ons op plechtige wijze afgekondigd. Daarover verheugen Wij Ons met een oprechte vreugde. Wij constateren immers dat hierin de waarden en de plichten in een harmonische verhouding tot elkaar staan, want wij erkennen hierdoor:
Wij willen hier niet stilzwijgend voorbijgaan hoezeer de gelovigen van de Oosterse Kerk de goddelijke Liturgie in ere houden en met welk een nauwkeurigheid en ijver zij de heilige ceremoniën verrichten; voor deze gelovigen is de H. Liturgie steeds een leerschool van de waarheid en de vlam van de christelijke naastenliefde.
Daarom zal onze moeite beloond worden als wij deze vrucht van ons Concilie bewaren, want zij moet het leven van de Kerk bezielen en in zekere zin karakteriseren: de Kerk is immers op de eerste plaats een religieuze gemeenschap, een biddende communiteit, een volk dat zich krachtig ontwikkelt door de glans van het inwendig leven en door de ijver voor de godsdienst, welke beide gevoed worden door het geloof en de bovennatuurlijke genade. Indien Wij nu sommige vormen van de eredienst hebben vereenvoudigd opdat zij beter door de gelovigen zullen begrepen worden en meer overeen zullen stemmen met het taalgebruik van onze tijd, dan heeft deze opzet zeker niet de bedoeling om de belangrijkheid van het gebed te onderschatten of om het achter te stellen bij de overige zorgen van het priesterlijk en apostolisch ambt en ook niet om iets weg te nemen van haar symbolische kracht en van de eeuwenoude schoonheid van haar kunst; maar om de Liturgie zuiverder te maken, zodat zij meer in overeenstemming is met het eigen karakter van haar natuur, de bronnen van het geloof en van de genade dichter benadert en tenslotte gemakkelijker de geestelijke rijkdom van het volk wordt.
Opdat dit zo goed mogelijk zal gebeuren, willen Wij niet dat iemand inbreuk maakt op de voorschriften omtrent het openbaar gebed van de Kerk door op eigen initiatief veranderingen of afzonderlijke ceremoniën in te voeren; en ook niet dat iemand zich het recht toe-eigent om de 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963), die Wij vandaag uitvaardigen, volgens eigen willekeur uit te voeren voordat de juiste en vaste voorschriften hierover gegeven zijn en de veranderingen wettig zijn goedgekeurd, die de tot dat doel aangestelde Commissies na het Concilie hebben gereed gemaakt. Dit voortreffelijke gebed van de H. Kerk moge dan ook eenstemmig over de aarde weerklinken: niemand mag daarin verwarring stichten, niemand mag haar afbreuk doen.
Tenslotte dient men tot de resultaten van het Concilie ook meerdere volmachten te rekenen, die Wij bij Ons streven naar het pastorale doel van deze Synode aan het bisschoppelijk ambt hebben willen verbinden, vooral voor de Bisschoppen die over een gewone jurisdictiemacht beschikken.
Er zijn echter ook andere kwesties, die nog overwogen dienen te worden en die op hun beurt in discussie zullen worden gebracht. Wij hopen dat zij in de derde zittingsperiode, die in de herfst van het volgend jaar moet gehouden worden, met succes zullen worden opgelost. Wij betreuren het geenszins dat onze geest een tijd lang over zulke belangrijke problemen in gedachten verzonken blijft. Want Wij vertrouwen dat in deze tussentijd de desbetreffende Commissies, van wier daadwerkelijke hulp Wij veel verwachtingen koesteren, met inachtneming van de meningen der Concilievaders in de Algemene Congregaties, in de komende bijeenkomsten van het Concilie diep doordachte formuleringen naar voren kunnen brengen, die kort maar krachtig in weinig woorden zijn samengevat, zodat de discusses, die volgens Onze wil altijd vrij moeten zijn, gemakkelijker en vlotter zullen verlopen. De voornaamste onderwerpen ter bestudering hiertoe behoort bijvoorbeeld de kwestie over de goddelijke Openbaring, die het Concilie zó moet oplossen, dat van de ene kant het heilig erfdeel van de door God overgeleverde waarheden tegen dwalingen, misbruiken en twijfels beschermd wordt die afbreuk doen aan haar innerlijke kracht en dat van de andere kant de juiste richtlijnen gegeven worden voor de studie van de H. Schrift, van de Kerkvaders en de theologie, die voortdurend actief, voorzichtig en vastberaden bevorderd wordt door deskundige katholieken, die trouw zijn aan het kerkelijk leergezag en ieder geschikt hulpmiddel van deze tijd daarvoor gebruiken.
Tevens behoort hiertoe ook het grote en ingewikkelde vraagstuk over het Episcopaat, dat, gezien de logische rangschikking der te behandelen onderwerpen en haar eigen belangrijkheid, de eerste plaats inneemt in dit Tweede Oecumenisch Vaticaans Concilie dat, gelijk wij nooit moeten vergeten, als het ware de natuurlijke voortzetting en aanvulling is van het Eerste Oecumenische Vaticaans Concilie. Deze Synode dus, die de voorrechten niet afwijst maar bevestigt welke Christus heeft ingesteld en aan de Paus verleend heeft en die Hij voorzien heeft van alle gezag dat nodig is voor het bestuur van de universele Kerk, zal volgens de leer van Onze Heer Jezus Christus en de zuivere traditie van de Kerk de natuur en de functie van het Episcopaat trachten duidelijk te maken, welke door God zijn ingesteld; en zij zal vaststellen wat de macht van het Episcopaat is en hoe deze gebruikt moet worden, zowel voor iedere Bisschop afzonderlijk als voor allen tezamen: aldus wordt het eminente ambt van de Bisschop waardig belicht, niet als een onafhankelijke instelling los van het Pontificaat van Petrus, en nog veel minder in tegenstelling daarmee, maar eensgezind met hem en onder hem strevend naar het gemeenschappelijk goed en het laatste doel van de Kerk. Aldus zal het toenemen van krachten de hiërarchie van de Kerk versterken in plaats van haar te verzwakken; het zal de onderlinge samenwerking doen groeien in plaats van haar te verminderen; het zal de activiteit van het apostolaat vergroten, doch niet verslappen; de wederzijdse liefde zal vuriger worden, maar niet uitdoven.
Daarom vertrouwen Wij dat het Concilie deze zo belangrijke kwestie duidelijk zal uiteenzetten en afhandelen. Wij hopen tenslotte dat deze Synode het schema over de Heilige Maagd Maria zo goed mogelijk tot een oplossing zal brengen en wel zo, dat men eenstemmig, en met de grootste eerbied de uitzonderlijke plaats erkent, die de Moeder van God dient in te nemen in de Heilige Kerk, het voornaamste onderwerp van bespreking in dit Concilie; een plaats namelijk, die na Christus de hoogste is en tevens zeer dicht bij ons, zodat wij haar kunnen eren met de naam Moeder van de Kerk: moge dit aldus tot haar eer en tot onze troost geschieden.
Na afloop van deze zittingsperiode zien wij niet alleen duidelijker voor ons wat nog gedaan moet worden, maar wij voelen ook dieper in ons hart dat wij niet anders kunnen doen dan mee te werken om de Kerk nog beter in staat to stellen de boodschap van de waarheid en van het heil aan de mensen van onze tijd over te brengen.
Onze zorg kan immers geen abstractie maken van de tegenwoordige tijdsomstandigheden en de vlam van onze liefde, waarmee wij het mensdom omvatten, kan niet gedoofd worden. Iedereen zal dit verlangen naar een doeltreffender liefde vol toewijding in zijn hart aanwakkeren, wanneer hij naar zijn zetel en naar zijn gewone plichten zal terugkeren.
Voordat deze weidse vergadering de moderne problemen van het heilig apostolaat had behandeld, waren wij ons allen in zekere zin reeds bewust hoe deze moesten worden opgelost; want zowel de leer van de Kerk, voortreffelijk door haar overvloed en haar glans, als de voorbeelden van de meest verdienstelijke Vaders hadden ons reeds de weg getoond, die wij moesten begaan. Kunt gij dan niet, na naar uw vaderland teruggekeerd te zijn, reeds nu een bewijs geven van een krachtiger apostolische ijver door tot uw gelovigen en tot allen, over wie uw heilig ambt zich uitstrekt, woorden van aanmoediging en troost te richten? Kunnen wij niet reeds nu, als een waardige voorbereiding op de komende zittingsperiode van het Concilie, ons geestelijk leven met meer ijver verzorgen en bereidwilliger gehoor geven aan de stem van God? Kunt gij niet voor uw geestelijkheid de bode zijn van een vuriger liefde en aan de leken bemoedigende en vertrouwvolle groeten overbrengen, de jeugd uitnodigen tot een groter activiteit, de geleerden een straal van de waarheid verschaffen, de arbeiders een bewijs schenken van uw liefde en vertrouwen, de armen en gebrekkigen leren dat vooral tot hen de eerste zaligspreking van het Evangelie gericht is? Wij zijn ervan overtuigd, dat een nauwgezetter vervulling van ons heilig ambt Ons beter in staat zal stellen te bewerken dat dit grote Concilie met Gods hulp een echt christelijk leven tot vruchtbaar resultaat zal hebben.
Zoals Wij u op deze heilige pelgrimstocht gedachtig zullen zijn, vragen Wij, Eerbiedwaardige Broeders, om Ons met uw gebeden te vergezellen, opdat dit Concilie tot de eer van Christus en tot het welzijn van Zijn Kerk zal slagen.
Tevens gaat onze liefderijke maar droevige gedachte uit in het bijzonder naar Onze Broeders in het Episcopaat, die afwezig zijn en verdrukt worden: Wij verlangen ernaar hen met de grootste vreugde te omhelzen; hun gebeden, door hun smarten verrijkt, hebben naar Onze vaste overtuiging zeker effectief bijgedragen tot het gelukkig verloop van de werkzaamheden van deze tweede Zittingsperiode. Terwijl zij voortdurend in Onze vaderlijke gedachten zijn en Wij hen de moed toewensen om standvastig te blijven volharden in hun trouw aan Christus en Zijn Kerk, schenken Wij hen met een bijzondere genegenheid Onze zegen. Eveneens schenken Wij van harte Onze Apostolische Zegen als onderpand van de hemelse genaden aan alle katholieke gelovigen en aan hen, die door het licht van Christus de Verlosser verlicht worden; en voor alle mensen van goede wil vragen Wij aan God alle voorspoed en geluk.