Paus Benedictus XVI - 18 november 2009
Geliefde broeders en zusters,
In de catechese van de laatste weken heb ik meerdere aspecten aangereikt van de Middeleeuwse theologie. Maar het christelijk geloof dat diep ingeworteld is bij de mannen en vrouwen van die eeuwen, gaf niet alleen het ontstaan aan meesterwerken van theologische literatuur over het gedachtegoed en het geloof. Het inspireerde tevens één van de meest verheven artistieke creaties van de wereldbeschaving: de kathedralen, ware glorie van de christelijke Middeleeuwen. Inderdaad, gedurende ongeveer drie eeuwen, vanaf het begin van de XIe eeuw, zag men in Europa een buitengewone artistieke ijver. Een kroniekschrijver beschreef het enthousiasme en de ijver van die tijd als volgt: “Het gebeurde dat men overal ter wereld, maar vooral in Italië en Gallië, kerken begon te verbouwen, alhoewel een groot aantal dat nog in goede staat was, dergelijke restauratie niet nodig had. Het was een soort wedijver tussen het ene volk en het andere; men zou denken dat de wereld zich wou ontdoen van haar oude lompen en overal het witte kleed van nieuwe kerken wou aantrekken. Alles tezamen werden toen bijna alle kathedraalkerken, een groot aantal kloosterkerken en zelfs de gebedshuizen in de dorpen, door de gelovigen verbouwd” Rodolfo il Glabro, Historiarum. 3,4.
“Ondervraag de schoonheid van de aarde, ondervraag de schoonheid van de zee, ondervraag de schoonheid van de diffuse en lichte lucht. Ondervraag de schoonheid van de hemel, ondervraag het sterrenstelsel, ondervraag de zon, die met haar pracht de dag verlicht; ondervraag de maan, die met haar helderheid de duisternis van de nacht tempert. Ondervraag de wilde dieren die in het water zwemmen, die op de aarde gaan, die in de lucht vliegen: zielen die zich verbergen, lichamen die zich tonen; zichtbaar wie zich laat leiden, onzichtbaar wie leidt. Ondervraag ze! Allen zullen antwoorden: kijk naar ons: wij zijn mooi! Hun schoonheid maakt ze kenbaar. Deze veranderlijke schoonheid ... wie heeft ze geschapen, tenzij de onveranderlijke Schoonheid?” H. Augustinus, Preken, Sermones. CCXLI 2: PL 38,1134.