19 oktober 2009
COMPENDIUM EUCHARISTICUM Compendium van de Eucharistie |
|||
► | LEERSTELLIG DEEL | ||
► | Uit het Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes |
Daarop zeiden ze: ‘Maar U, welk teken verricht U dan wel? We willen zien om U te kunnen geloven. Op welk werk kunt U zich beroepen? Onze voorouders hebben in de woestijn het manna gegeten, zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.’ Jezus hernam: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven; mijn Vader is het die u het brood uit de hemel geeft, het echte. Want het brood dat God geeft, is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft.’ ‘Heer,’ zeiden ze, ‘geef ons dat brood dan, voor altijd.’
Jezus antwoordde: ‘Ik ben het brood om van te leven. Wie naar Mij toe komt krijgt geen honger meer, en wie in Mij gelooft krijgt nooit meer dorst. Maar zoals Ik u gezegd heb: u hebt Mij gezien en toch gelooft u niet. Allen die de Vader Mij toevertrouwt, komen naar Mij toe, en wie naar Mij toe komen, zal Ik nooit buitensluiten. Want niet om mijn eigen wil te doen ben Ik uit de hemel neergedaald, maar om de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft. Dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft: dat Ik van allen die Hij Mij heeft toevertrouwd, niemand verloren laat gaan, maar hen allemaal op de laatste dag laat opstaan. Want dit is de wil van mijn Vader: dat wie de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven bezit en dat Ik hem op de laatste dag laat opstaan.’ Intussen waren de Joden gaan morren* omdat Hij gezegd had: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald.’ ‘Dit is toch Jezus, de zoon van Jozef?’ zeiden ze. ‘En zijn vader en moeder zijn hier toch bekend? Hoe kan Hij dan beweren: “Ik ben uit de hemel neergedaald”?’Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Houd op met dat gemor! Niemand kan naar Mij toe komen tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem naar Mij toe haalt – en Ik laat hem op de laatste dag opstaan. Er staat geschreven bij de Profeten: En allen zullen onderricht ontvangen van God. Wie naar de Vader heeft geluisterd en bij Hem in de leer is geweest, komt naar Mij toe. Niet dat iemand de Vader ooit gezien heeft: alleen Hij die van God komt, heeft de Vader gezien. Waarachtig, Ik verzeker u: wie gelooft, bezit eeuwig leven.
Ik ben het brood om van te leven. Uw voorouders hebben in de woestijn het manna gegeten, en toch zijn ze gestorven. Zo is het niet met het brood dat uit de hemel neerdaalt: wie daarvan eet zal niet sterven. Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Als men van dát brood eet, zal men leven in eeuwigheid. En het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, voor het leven van de wereld.’ Toen ontstond er onder de Joden een discussie: ‘Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?’ Daarop hernam Jezus: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: als u het vlees van de Mensenzoon niet eet, als u zijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u. Maar wie mijn vlees en bloed eet en drinkt, die bezit eeuwig leven: op de laatste dag laat Ik hem opstaan, want mijn vlees is echt voedsel, mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft met Mij verbonden en Ik met hem. Zoals Ik leef uit de Vader, de Levende, die Mij gezonden heeft, zo zal ook hij die zich met Mij voedt, leven uit Mij. Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald, niet dat wat uw voorouders hebben gegeten, die niettemin gestorven zijn. Wie zich met dit brood voedt, zal leven in eeuwigheid.’
Zo luidde de onderrichting die Jezus hield in een synagoge van Kafarnaüm.
Velen van zijn leerlingen die Hem gehoord hadden, zeiden: ‘Dit zijn harde woorden. Wie kan daar nog naar luisteren?’ Maar Jezus, die wist dat dit bij zijn leerlingen gemor uitlokte, zei: ‘Dit ergert jullie dus? En als jullie nu de Mensenzoon eens zien opstijgen naar waar Hij vroeger was? Het is de Geest die levend maakt, het vlees helpt niets. De woorden die Ik tot jullie gesproken heb, zijn geest: ze zijn leven. Maar er zijn er onder jullie die niet geloven.’ Jezus wist immers al vanaf het eerste moment wie het waren die niet geloofden en wie het was die Hem zou overleveren. En Hij vervolgde: ‘Dat is de reden waarom Ik zei dat niemand naar Mij toe kan komen tenzij hem dit door de Vader geschonken is.’