Paus Pius XII - 8 september 1951
SEMPITERNUS REX CHRISTUS 1500 jaar Concilie van Chalcedon |
|||
► | De leer van het Concilie | ||
► | De bronnen van de leer van Chalcedon: traditie en H. Schrift |
De H. Leo aanvaardt niet alleen de leer van het Concilie, maar geeft ook uitdrukkelijk de bron aan, waaruit hij deze zuivere opvatting put: "Alles wat wij geschreven hebben, zegt hij, is duidelijk ontleend aan de leer van de apostelen en van het Evangelie."
En inderdaad, vanaf de oudste tijden belijdt de Kerk duidelijk en beslist èn in haar geschreven documenten èn in haar prediking èn in haar liturgische gebeden, dat de eengeboren Zoon van God, voortgekomen uit de zelfstandigheid van de Vader, onze Heer Jezus Christus, het mensgeworden Woord op aarde geboren is, geleden heeft, gekruisigd is en na de opstanding uit het graf ten hemel is opgestegen. Daarnaast gebruikt ook de H. Schrift voor de ene Christus, de Zoon van God, menselijke en voor dezelfde Christus, de Zoon des mensen, goddelijke predicaten.
De evangelist Johannes zegt immers:
"Het Woord is vlees geworden." (Joh. 1, 14)
Paulus schrijft van Hem:
"Want hoewel Hij Gods gestalte bezat..., heeft Hij Zich vernederd, door gehoorzaam te worden tot de dood." (Fil. 2, 6-8)
En ook:
"Maar toen de volheid van de tijd was gekomen, heeft God Zijn eigen Zoon gezonden, die uit een vrouw werd geboren." (Gal. 4, 4)
En de goddelijke Verlosser zelf verklaart met alle stelligheid:
"Ik en de Vader zijn één." (Joh. 10, 30)
En ook:
"Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen." (Joh. 16, 28)
De bovenaardse voortkomst van onze Verlosser straalt eveneens uit in deze evangelietekst:
"Ik ben uit de hemel neergedaald, niet om Mijn eigen wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij heeft gezonden." (Joh. 6, 38)
En ook in deze tekst:
"Hij, die is neergedaald, is dezelfde als Hij, die hoog boven alle hemelen is opgestegen." (Ef. 4, 10)
Deze uitspraak verklaart en belicht de H. Thomas van Aquino aldus:
"Hij die is neergedaald is dezelfde als Hij, die is opgestegen. Daardoor wordt de eenheid van persoon van de God-mens aangegeven. De Zoon Gods is immers neergedaald door de menselijke natuur aan te nemen en de Zoon des mensen is in Zijn menselijke natuur opgestegen naar de heerlijkheid van het onsterfelijke leven. En zo is de Zoon van God, die is neergedaald, en de Zoon des mensen, die is opgestegen, één en dezelfde." H. Thomas van Aquino, Comm. in Ep. ad Eph.. c. IV, lect. III, circa finem
Onze voorganger Leo de Grote had reeds dezelfde leer voortreffelijk uitgedrukt met deze woorden:
"Aangezien ... dit voornamelijk tot de rechtvaardigmaking van de mens bijdraagt, dat de eengeboren Zoon van God Zich gewaardigd heeft ook de Zoon des mensen te worden, zodat Hij, die God was, homooúsios, dit is één in wezen met de Vader, tevens waarachtig mens werd, dit is naar het vlees één in wezen met Zijn Moeder, daarom verheugen wij ons over het ene zowel als over het andere, omdat wij slechts door beide mysteries gered worden. En daarbij scheiden wij op generlei wijze de zichtbare van de onzichtbare, de lichamelijke van de onlichamelijke, de lijdelijke van de onlijdelijke, de tastbare van de ontastbare, de gestalte van de dienstknecht van de gestalte van God. Immers ofschoon de goddelijke natuur blijft van eeuwigheid, is de menselijke natuur begonnen in de tijd. Maar deze twee zijn tot een eenheid samengekomen en kunnen niet meer gescheiden worden of een einde nemen." H. Paus Leo I de Grote, Sermones. 30, 6: PL 54, 233v