Paus Pius XII - 8 september 1951
En nu, eerbiedwaardige broeders, achten wij het van belang, dit Pauselijk document, schitterende verdediging van het katholieke geloof, wat breder toe te lichten. Tegenover Eutyches die beweerd had: "Ik belijd, dat onze Heer vóór de vereniging uit twee naturen bestond, maar na de vereniging aanvaard ik slechts één natuur", H. Paus Leo I de Grote, Over de Menswording van het Woord van God - Aan Bisschop Flavianus, Lectis dilectionis tuae - Tomus I Leonis (13 juni 449), 12. Ep. 28, 6: PL 54, 777 Alinea 5-8 stelde de heilige bisschop niet zonder verontwaardiging allereerst aldus het stralende licht van de waarheid:
"Ik sta er verbaasd over, dat zijn zo ongerijmde en valse bewering door de rechters met geen enkel protest is afgewezen ... Het is immers even goddeloos te zeggen, dat de eengeboren Zoon van God vóór de menswording twee naturen had, als het misdadig is te beweren, dat in het Woord na de menswording slechts één natuur is." H. Paus Leo I de Grote, Over de Menswording van het Woord van God - Aan Bisschop Flavianus, Lectis dilectionis tuae - Tomus I Leonis (13 juni 449), 12. Ep. 28, 6: PL 54, 777
En niet minder krachtig treft hij Nestorius, die op de tegenovergestelde dwaalweg geraakt was:
"Om ons deze eenheid van persoon in de twee naturen te laten aannemen, lezen wij, dat de Zoon des mensen uit de hemel is neergedaald, toen de Zoon Gods het vlees aannam uit de Maagd, uit wie Hij geboren is. En anderzijds wordt gezegd, dat de Zoon van God gekruisigd is en begraven, ofschoon Hij dit niet heeft ondergaan in Zijn godheid, waardoor de Eengeborene van alle eeuwigheid met de Vader bestaat en met Hem één in wezen is, maar in de zwakheid van de menselijke natuur. Om die reden belijden wij dan ook allen in de geloofsbelijdenis, dat de Eengeboren Zoon van God gekruisigd is en begraven." H. Paus Leo I de Grote, Over de Menswording van het Woord van God - Aan Bisschop Flavianus, Lectis dilectionis tuae - Tomus I Leonis (13 juni 449), 11. Ep. 28, 5: PL 54, 771 Vgl. H. Augustinus, Contra sermonem Arianorum. c. 8: PL 42, 688