
H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1986
Samen met het bestaan van de Engelen erkent het geloof van de Kerk ook bepaalde trekken van hun natuur. Hun zuiver geestelijk bestaan sluit vooral hun niet-stoffelijke bestaan en hun onsterfelijkheid in. De Engelen hebben geen "lichaam", al verschijnen ze ook onder bepaalde omstandigheden in zichtbare gedaante op grond van hun zending ten gunste van de mensen. Ze zijn dientengevolge niet onderworpen aan de wet van de vergankelijkheid, die de gehele stoffelijke schepping verbindt. Jezus zelf zegt, met het oog op de natuur van de Engelen, over het toekomstige leven van de verrezenen: “Zij kunnen immers niet meer sterven, omdat ze gelijk Engelen zijn....” (Lc. 20, 36)