
H. Paus Johannes Paulus II - 6 januari 1983
De specifieke genade van het Jaar van de Verlossing is dus een hernieuwde ontdekking van de liefde van God die zichzelf schenkt, en een verdieping van de onpeilbare rijkdommen van het paasmysterie van Christus welke men zich eigen maakt door de dagelijkse beleving van het christelijke leven in al zijn vormen. De verschillende activiteiten van dit Jubeljaar moeten gericht zijn op deze genade, door een voortdurende inspanning die veronderstelt en eist dat men zich onthecht aan de zonde, aan de geest van de wereld “die ligt in de macht van de Boze” (1 Joh. 5, 19) en aan alles wat de voortgang van de bekering verhindert of vertraagt.
In het perspectief van deze genade moet men ook het geschenk van de aflaat zien die karakteristiek is voor het Jubeljaar en die de Kerk krachtens die haar door Christus verleende macht aanbiedt aan al degenen die de voorgeschreven werken van het jubileum vervullen in de hieronder aangegeven gesteltenis. Zoals mijn voorganger Paulus VI het onderstreept heeft in de bulle waarmee hij het heilig jaar 1975 heeft aangekondigd: “Laat de Kerk, krachtens haar macht van bedienares van de verlossing door Christus de Heer, de gelovigen delen in de volheid van Christus in de gemeenschap der heiligen en verschaft zij hun in ruime mate te middelen om het heil te verwerven” H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Uitroepen van het Heilig Jaar 1975, Apostolorum Limina (23 mei 1974), 2.
De Kerk die door de uitdrukkelijke wil van haar Stichter uitdeelster is van de genade, schenkt aan alle gelovigen de mogelijkheid door middel van de aflaat toegang te verkrijgen tot heel de barmhartigheid van God, maar zij vraagt de geschikte gesteltenis en de vereiste innerlijke zuivering, want de aflaat is niet los te maken van deugdzaamheid en van het sacrament van de boete. Ik heb het volledige vertrouwen dat dit jubileum het mogelijk zal maken bij de gelovigen de gave van de “vreze Gods”, die verleend wordt door de heilige Geest, te louteren: door Zijn fijngevoelige liefde zal Hij hen er steeds eet toe brengen de zonde te vermijden en er genoegdoening voor te geven, voor zichzelf en voor anderen, door het dagelijkse lijden op zich te nemen en de verschillende werken van het jubileum in praktijk te brengen. Het is nodig voor het gevoel der zondigheid te herontdekken, en hiervoor is het nodig de zin voor God terug te vinden. Want de zonde is een belediging die men de rechtvaardige en barmhartige God aandoet, en zij vraagt erom op passende wijze uitgeboet te worden in dit leven of in het andere leven. Hoe zouden wij ons niet deze heilzame raad herinneren: “De Heer zal rechtspreken over Zijn volk. Het moet iets vreselijks zijn om in de handen van de levende God te vallen”? (Hebr. 10, 30-31)
Aan dit hernieuwd bewustzijn van de zonde moet een herwaardering beantwoorden van het genadeleven dat de Kerk zal genieten doordat haar gekruisigde en verrezen Heer haar opnieuw de gave van de verlossing schenkt. Dit is het bij uitstek pastorale doel van het jubileum, waarover ik reeds heb gesproken.