Paus Benedictus XVI - 13 september 2009
Geliefde broeders en zusters,
Op deze 24e zondag door het jaar, spreekt het Evangelie ons met twee cruciale vragen aan, die ik zo zou samenvatten: “wie is Jezus van Nazareth voor u?”. En: “zet uw geloof zich om in werken?”. De eerste vraag vinden wij in het Evangelie van vandaag, waar Jezus aan Zijn leerlingen vraagt: “Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?” (Mc. 8, 29). Petrus’ antwoord is klaar en prompt: “Gij zijt de Christus”, dat wil zeggen de Messias, Gods Gezalfde gezonden om Zijn volk te verlossen. Zo geloven Petrus en de andere apostelen, in tegenstelling tot de meerderheid van de mensen, dat Jezus veel meer is dan een groot leraar of profeet. Zij hebben geloof: zij geloven dat God in Hem aanwezig en werkzaam is. Maar dadelijk na deze geloofsbelijdenis, wanneer Jezus voor het eerst openlijk aankondigt dat Hij zal moeten lijden en sterven, verzet Petrus zich tegen dit perspectief van lijden en dood. Jezus moet hem dus met klem terechtwijzen om hem te doen begrijpen dat het niet volstaat te geloven dat Hij God is, doch door liefde gedreven moet men Hem op diezelfde weg volgen, die van het kruis Vgl. Mc. 8, 31-33 . Jezus is niet gekomen om ons een filosofie te leren maar om ons een weg te tonen en vooral de weg die naar het leven leidt.
Deze weg is de liefde die uitdrukking is van het ware geloof. Indien iemand zijn naaste bemint met een zuiver en edelmoedig hart, betekent dit dat hij God werkelijk kent. Indien hij in tegendeel zegt geloof te hebben maar zijn broeders niet bemint, is hij geen ware gelovige. God woont niet in hem. Dat is wat in de Brief van de heilige Jakobus duidelijk geschreven staat: “Zo is ook het geloof, op zichzelf genomen, zonder zich in daden te uiten, dood” (Jak. 2, 17) Red.: Uit de 2e lezing van deze zondag. In dit verband citeer ik graag de heilige Johannes Chrysostomus, één van de grote kerkvaders, die de liturgische kalender vandaag gedenkt. In zijn commentaar op de geciteerde passage uit de Jakobusbrief, schrijft hij: “Iemand kan ook een juist geloof hebben in de Vader en de Zoon, evenals in de Heilige Geest, maar als hij geen rechtvaardig leven leidt, zal zijn geloof hem niet helpen voor zijn heil. Dus als ge in het Evangelie leest: ‘Het eeuwige leven is dat zij U kennen, de enige ware God” Vgl. Joh. 17, 3 , denk dan niet dat dit volstaat om ons te redden: een zeer zuiver leven en gedrag zijn nodig” cit. in: J.A. Cramer, Catenae graecorum Patrum in N.T., vol. VIII: In Epist. Cath. et Apoc., Oxford 1844.