Paus Benedictus XVI - 12 februari 2007
Beminde broeders in het bisschops- en priesterambt, geachte professoren, dames en heren,
Het is mij een bijzonder plezier u welkom te heten aan het begin van dit Congres dat de komende dagen werk zal verrichten over een thema dat op dit moment van bijzonder belang is, namelijk dat van de natuurlijke morele wet. Ik dank Bisschop Rino Fisichella, Rector Magnificus van de Pauselijke Universiteit van Lateranen, voor de gedachten uitgedrukt in de toespraak waarmee hij deze bijeenkomst opende.
Precies in het licht van deze vraagstelling wordt de noodzaak duidelijk om na te denken over het thema van natuurlijke wetmatigheden en om de gemeenschappelijke waarheid van alle mensen te herontdekken. Deze wet, waarnaar de apostel Paulus verwijst (Rom. 2, 14-15), is geschreven in het hart van de mens en is als gevolg daarvan ook vandaag nog bereikbaar. Als eerste en algemeen principe heeft deze wet ‘goed te doen en kwaad te vermijden’. Dit is een waarheid die door het eigen inherente bewijs zich meteen oplegt aan iedereen. Hieruit komen de andere principes voort die de ethiek van de rechten en plichten van een ieder bepalen. Dat geldt eveneens voor het principe van respect voor het menselijk leven van conceptie tot natuurlijk einde, omdat dit leven niet het bezit van de mens is maar de vrije gave van God. Daarnaast staat de plicht de waarheid te zoeken als noodzakelijke voorwaarde van iedere authentieke persoonlijk rijping.
Een andere fundamentele toepassing van dit onderwerp is vrijheid. Maar als we het feit dat menselijke vrijheid altijd een gedeelde vrijheid met anderen is in overweging nemen, dan is het duidelijk dat de eendracht van vrijheid alleen gevonden kan worden in datgene dat allen gemeen hebben: de waarheid van het menselijk zijn, de basis-boodschap van het zijn zelf, juist de lex naturalis. En we moeten ook noemen, aan de ene kant, de roep om rechtvaardigheid die zich laat zien in het geven van unicuique suum (ieder het zijne) en, aan de andere kant, de verwachting van solidariteit dat de hoop op hulp van de meer voorspoedigen voedt in iedereen, vooral de armen. In deze waarden worden onontkoombare en dwingende normen uitgedrukt die niet afhankelijk zijn van de wil van de wetgever en zelfs niet van de consensus die de Staat kan en moet geven. Ze zijn feitelijk normen die vóór iedere menselijk wet komen: als zodanig zijn ze niet onderhevig aan aanpassing door wie dan ook.
Wat tot nu toe gezegd is kan heel concreet worden toegepast als men over het gezin spreekt, de ‘diepe levens- en liefdesgemeenschap van de gehuwden, die door de Schepper is ingesteld en waaraan Hij eigen wetten heeft gegeven’ 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 48. Dit aangaande heeft het Tweede Vaticaans Concilie bevestigd dat het huwelijk is ‘bevestigd door de Goddelijke wet’, en dat daarom ‘deze heilige band (voor het) welzijn zowel van echtgenoten en kinderen als van de samenleving (...) niet afhankelijk (is) van menselijke willekeur.’2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 48 Daarom kan geen menselijke wet de bepaling van de Schepper terzijde stellen zonder dat de maatschappij zwaar in haar basis wordt verwond. Dit te vergeten betekent het gezin verzwakken, kinderen straffen en de toekomst van de maatschappij in gevaar brengen.
Tot slot voel ik mij verplicht om nogmaals te bevestigen dat niet alles dat wetenschappelijk mogelijk is ook ethisch toegestaan is. Waar het de mens reduceert tot onderwerp van experimenteren, laat de technologie het zwakke subject over aan de beoordeling van de sterke. Zichzelf blind overgeven aan technologie als enige garantie van vooruitgang zonder tegelijkertijd een ethische code aan te bieden die doordringt in diezelfde werkelijkheid die wordt bestudeerd en ontwikkeld, zou gelijk staan aan de menselijke aard geweld aandoen met verwoestende gevolgen voor iedereen. De bijdragen van wetenschappers is van groot belang. Samen met de groei van onze mogelijkheden om de natuur te overheersen, moeten wetenschappers ook bijdragen aan het begrip van onze verantwoordelijkheid voor de mens en de natuur die hem is toevertrouwd. Op deze basis is het mogelijk om een vruchtbare dialoog te ontwikkelen tussen gelovigen en ongelovigen; tussen theologen, filosofen, juristen en wetenschappers, die kan bijdragen aan de wetgeving en waardevol materiaal kan zijn voor het persoonlijk en sociale leven.
Daarom hoop ik dat deze studiedagen niet alleen een grotere gevoeligheid van de geleerden voor de natuurlijke morele wet mag opleveren, maar ook mag dienen tot het creëren van voorwaarden voor een groter besef van de onvervreemdbare waarde van de lex naturalis voor een echte en eenvormige ontwikkeling van het persoonlijk leven en de sociale orde. Met deze wens verzeker ik u van mijn gebed voor u en uw academische toewijding aan onderzoek en reflectie, en ik geef u met alle liefde de Apostolische Zegen.