Joseph Kardinaal Ratzinger - 28 mei 1992
De eenheid van de Eucharistie en de eenheid van het bisschoppencollege met Petrus en onder Petrus zijn geen onafhankelijke fundamenten van de eenheid van de kerk omdat Christus de Eucharistie en het bisschoppencollege als wezenlijk met elkaar verbonden realiteiten heeft ingesteld. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 26 Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Philadelphia, Epistula ad Philadelfiesi. 4: PG 5, 700 Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Smyrna, Epistula ad Smyrnaeos. 8: PG 5, 713 Het bisschoppencollege is één zoals de Eucharistie één is: het ene offer van Christus die gestorven en verrezen is. De liturgie geeft hier op verschillende manieren uitdrukking aan, door bijvoorbeeld te laten zien dat iedere viering van de Eucharistie niet alleen plaatsvindt in eenheid met de eigen Bisschop, maar ook met de Paus, met alle bisschoppen, met alle geestelijken en met alle gelovigen. Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Eucharistisch Gebed III Iedere rechtsgeldige viering van de Eucharistie geeft uitdrukking aan de universele communio met Petrus en met de gehele kerk of vraagt hier objectief om, zoals het geval is bij de christelijke kerken die van Rome gescheiden zijn. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8. § 2