Joseph Kardinaal Ratzinger - 28 mei 1992
De eenheid van de kerk steunt tevens op de eenheid van het episcopaat. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 18.21.22 Vgl. H. Cyprianus van Carthago, Over de eenheid van de Katholieke Kerk, De catolicae ecclesiae unitate (1 jan 250). 5: PL 4, 516-517 Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 46, 5: PL 35, 1730 Kerken als ledematen van één lichaam vereist het bestaan van een kerk die aan het hoofd van de kerken staat, de kerk van Rome dus, "vooraan in de universele communio van de liefde", H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Romeinen, Epistula ad Romanos. Prol.: PG 5, 685 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 13 zo vereist de eenheid van het episcopaat ook een Bisschop die aan het hoofd staat van de ledematen van het lichaam dat het college van bisschoppen is, namelijk de Bisschop van Rome. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 "De Paus van Rome, als opvolger van Petrus, is het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament", Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 2-8 Vgl. H. Cyprianus van Carthago, Over de eenheid van de Katholieke Kerk, De catolicae ecclesiae unitate (1 jan 250). 4: PL 4, 512-515 van de eenheid van het episcopaat en van eenheid van de gehele kerk. Deze eenheid van het episcopaat wordt al eeuwenlang voortgezet door de apostolische successie en is het fundament van de eenheid tussen de kerk van alle tijden en de kerk die door Christus op Petrus en op de andere apostelen is gebouwd. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 20 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 3, 1-3: PG 7, 848-849 Vgl. H. Cyprianus van Carthago, Brieven, Epistolae. 27,1: PL 4, 305-306 Vgl. H. Augustinus, Contra advers. legis et prophet.. 1, 20, 39: PL 42, 626