H. Paus Johannes Paulus II - 17 oktober 1978
Eerbiedwaardige broeders in het episcopaat en dierbare zonen, de trouw betekent ook een ondubbelzinnige volgzaamheid tegenover het leerambt, vooral op doctrineel gebied. Het objectieve belang van de leer moet ons steeds voor de geest staan en beveiligd worden omdat vandaag de dag, bepaalde waarheden van het katholieke geloof in het gedrang komen. Trouw betekent vervolgens eerbiediging van de liturgische normen, die door het kerkelijke overheid voorgeschreven zijn, en die iedere willekeurige ongecontroleerde nieuwlichterij uitsluit, evenzeer als het verwerpen van voorschriften. Rituele die wettelijke zijn bepaald en ingevoerd. Nog houdt trouw eerbied in voor de kerkorde; ook daarover heeft onze onmiddellijke voorganger gesproken. Deze kerkorde is er niet om te verdrukken - zoals men zegt - klein te houden, maar eerder om de juiste orde in het mystieke lichaam van Christus te waarborgen. Ze verzekert de praktische en natuurlijke samenwerking tussen alle ledematen waaruit dit lichaam bestaat. Trouw betekent vervolgens het edelmoedige involgen van de verplichtingen van de priesterlijke en religieuze roeping, zodanig dat wat vrij voor God beloofd werd, altijd onderhouden en ontwikkeld wordt, in een stabiel bovennatuurlijk perspectief. Wat de gelovigen ten slotte betreft, voor hen wil trouw zeggen: plichtsvervulling, als een natuurlijk antwoord op hun christen zijn. Met bereidwillig en oprecht gemoed zullen ze dat christelijk geloof belijden door gehoorzaamheid aan hun gewijde herders, die de Heilige Geest heeft aangesteld om Gods kerk te besturen. Vgl. Hand. 20, 28 , en door samenwerking in de initiatieven en taken waartoe ze worden opgeroepen.
We kunnen hier onze broeders niet vergeten die behoren tot andere kerken en andere christelijke confessies. De zaak van het oecumenisme is zo verheven en zo delicaat, dat we er niet kunnen aan voorbijgaan. Hoe dikwijls hebben we samen het testament van Christus overwogen, die aan zijn Vader voor zijn leerlingen de gave van de eenheid vroeg? Vgl. Joh. 17, 21-23 Wie herinnert zich niet hoe sterk Sint-Paulus aandrong op de eenheid van denken, eenheid in fiefde, saamhorigheid en eensgezindheid voor de leerlingen van Christus? Vgl. Fil. 2, 2 Het is nauwelijks te geloven dat het drama van de verdeeldheid - een oorzaak van verwarring en misschien van ergernis - nog steeds voortduurt onder de christenen. Daarom willen we verder gaan op de weg, waarop de eerste stappen reeds gezet zijn, en alle pogingen begunstigen die bij machte zijn de hinderpalen uit de weg te ruimen, in de hoop dat, door gemeenschappelijke inspanning, we eindelijk de volmaakte eenheid bereiken.
We richten ons ook tot alle mensen die als zonen van de almachtige God onze broeders zijn, en die we moeten liefhebben en dienen. Zonder eigenwaan maar in oprechte nederigheid, wensen we hun te zeggen dat het ons verlangen is een daadwerkelijke bijdrage te leveren tot bevordering van een ongestoorde en echte vrede, van de ontwikkeling en de internationale rechtvaardigheid. Hierbij worden we geenszins gedreven door het inzicht ons te mengen in politieke aangelegenheden of deel te hebben in het beheer van tijdelijke zaken. Zoals de kerk niet ingesloten kan worden in aardse categorieën, zo zullen wij ons, bij het benaderen van deze brandende kwesties van mensen en naties, uitsluitend laten leiden door religieuze en morele overwegingen. Hem volgend die aan zijn leerlingen als levensideaal voorhield "het zout der aarde" en "het licht der wereld" te zijn (Mt. 5, 13-16), willen we ons inspannen om de spirituele waarden te versterken, waarop de gemeenschap moet gefundeerd zijn. Deze plicht lukt ons nog meer dringend, in het licht van de voortdurende ongelijkheden en meningsverschillen, die in zovele delen van de wereld aanleiding geven tot spanningen en conflicten: deze, op hun beurt, dragen in zich het gevaar van onmenselijke rampen. We zullen daarom deze problemen tegemoet treden met een constante bezorgdheid, en een aangepaste en tijdige actie, zonder enig eigenbelang, maar geïnspireerd door het Evangelie.
Het weze ons toegelaten op dit ogenblik onze aandacht te richten op het ernstige probleem, dat het college der kardinalen "sede vacante" heeft beziggehouden: de situatie namelijk van het ons dierbare volk van Libanon, aan wie we allen vrede in vrijheid oprecht toewensen. Tegelijkertijd willen we de hand reiken aan alle volkeren en alle mensen, en ons hart openzetten voor al diegenen die daar welk onrecht of welke discriminatie ook te lijden hebben, zowel in het economische en politieke leven, als door gebrek aan godsdienst- of gewetensvrijheid. We moeten ernaar streven dat alle vormen van onrecht die nu nog bestaan verworpen worden door de publieke opinie, dat er een einde aan gesteld wordt, opdat alle mensen een echt menswaardig leven zouden leiden. Ook dat behoort tot de zending van de kerk, zoals in het Tweede Vaticaans Concilie, en dit niet alleen in de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964), maar ook in de pastorale constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) in het licht is gesteld.
Dierbare broeders en zonen, de recente gebeurtenissen in de kerk en in de wereld zijn voor ons een ernstige waarschuwing: hoe zal ons pontificaat zijn ? Wat zal, volgens Gods beschikking, het lot van de kerk zijn in de komende jaren ? Welke weg zal de mensheid volgen, nu het einde van deze eeuw - het jaar 2000 - reeds nadert? Op al deze vermetele vragen is er maar één antwoord: "God weet het". Vgl. 2 Kor. 12, 2-3 Onze eigen levensloop, die ons zo onverwacht tot de hoogste verantwoordelijkheid van apostolische dienstbaarheid heeft gebracht, heeft weinig waarde. Onze persoon, dat willen we onderstrepen, moet verdwijnen bij de zware taak die ons wordt opgelegd. En daarom moet onze toespraak plaats ruimen voor het gebed. En na ons gebed tot God voelen we dat we nood hebben aan meer gebeden, om de zo noodzakelijke hulp af te smeken die het ons mogelijk maakt de taak van onze voorgangers voort te zetten.
Na, ontroerd, de herinnering aan deze laatsten te hebben opgeroepen, begroeten we eenieder van u, hoogeerwaarde kardinalen, oprecht dankbaar. Een groet vervolgens van vertrouwen en bemoediging gaat naar al onze overige broeders in het episcopaat die overal ter wereld hun beste zorgen besteden aan de afzonderlijke kerken, uitverkoren afdelingen van het Volk van God, en die hun bijdrage leveren in het universele heilswerk.
Na hen gaan onze blikken naar de orde der priesters, naar de missionarissen, naar de menigte kloosterlingen, mannen en vrouwen. En tegelijkertijd wensen wij dat hun aantal stijgt, de woorden herhalend van de Heer: "De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig." (Mt. 9, 37-38). Ook wenden we ons naar de christelijke families en gemeenschappen, de menigvuldige verenigingen die zich inzetten voor het apostolaat, naar de gelovigen, die, al zijn ze niet afzonderlijk door ons gekend, toch niet naamloos zijn, vreemd of marginaal, want ze behoren tot het glorierijke geheel dat de kerk van Christus is. Tussen hen zien we, met een bijzondere bezorgdheid, de zwakkeren, de armen, de zieken, de beproefden. Speciaal voor hen, willen wij, bij de aanvang van ons pastoraal ministerie, ons hart openen. Zijt gij het niet, broeders en zusters, die in uw lijden deelneemt aan het lijden van de Verlosser zelf, en het enigszins aanvult? Vgl. Kol. 1, 24
De onwaardige opvolger van Petrus die zich voorneemt "de onpeilbare rijkdommen", van Christus te doorgronden, heeft behoefte aan uw hulp, uw gebed, aan uw toewijding en offer, en hij vraagt er u nederig om.