
Paus Benedictus XVI - 19 juni 2009
Geliefde broeders en zusters,
In de antifoon van het Magnificat zullen we dadelijk zingen: “De Heer heeft ons in Zijn hart opgenomen – Suscepit nos Dominus in sinum et cor suum”. In het Oude Testament wordt 26 keer gesproken over Gods hart, dat beschouwd wordt als het orgaan van Zijn wil: het is ten overstaan van Gods hart dat de mens beoordeeld wordt. Door de smart die Zijn hart voelt door de zonden van de mens, beslist God dat een watervloed komt, doch Hij wordt bewogen door de zwakheid van de mens en vergeeft. Vervolgens is er een passage uit het Oude Testament waarin het thema van Gods hart heel duidelijk tot uitdrukking komt: in hoofdstuk 11 van het boek van de profeet Hosea, waarvan de eerste verzen de liefdesdimensie beschrijven waarmee de Heer zich richt tot Israël in de dageraad van zijn geschiedenis: “Toen Israël nog jong was, kreeg Ik hem lief en uit Egypte heb Ik hem geroepen, mijn zoon” (Hos. 11, 1). Waarlijk, Israël beantwoordt Gods onvermoeibare voorliefde met onverschilligheid en ondankbaarheid. “Maar hoe Ik hem ook riep, zij liepen van Mij weg” (Hos. 11, 2). Nooit echter, geeft Hij Israël prijs aan zijn vijanden, leest men in vers 8 want “mijn hart slaat om – merkt de Schepper van het heelal op – heel mijn binnenste wordt week” (Hos. 11, 8).
Gods hart beeft van medelijden! Vandaag, op het hoogfeest van Jezus’ Heilig Hart, biedt de Kerk dit mysterie aan ter contemplatie, het mysterie van het hart van een God wiens hart bewogen raakt en die heel Zijn liefde over de mensheid uitstort. Een mysterieuze liefde, die ons in de teksten van het Nieuwe Testament geopenbaard wordt als Gods onmetelijke medelijden met de mens. Hij legt zich niet neer bij de ondankbaarheid en zelfs niet bij de afwijzing van het volk dat Hij uitverkoren heeft; in tegendeel, met oneindige barmhartigheid zendt Hij Zijn enige Zoon in de wereld opdat Deze het lot van de vernietigde liefde op zich zou nemen; opdat Hij door de macht van het kwaad en de dood te overwinnen, de mens die slaaf geworden was door zijn zonde, de waardigheid van zoon zou kunnen teruggeven. Dit alles ten koste van een hoge prijs: de enige Zoon van de Vader offert zich op het kruis: “Jezus ... die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe”. Vgl. Joh. 13, 1 Symbool van deze liefde die verder gaat dan de dood, is Zijn hart dat door een lans doorboord is. Bij het zien daarvan, zegt de ooggetuige, de apostel Johannes: “een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; terstond kwam er bloed en water uit”. Vgl. Joh. 19, 34
Geliefde broeders en zusters, ik dank u omdat u met velen op mijn uitnodiging bent ingegaan om deel te nemen aan deze viering waarmee wij het Jaar van de Priester inzetten. Ik groet de Heren kardinalen en bisschoppen, in het bijzonder de kardinaal-prefect en de secretaris van de Congregatie voor de Clerus met hun medewerkers, en de bisschop van Ars. Ik groet de priesters en seminaristen van de verschillende seminaries en colleges van Rome; de mannelijke en vrouwelijke religieuzen, evenals alle gelovigen. Ik richt een bijzondere groet tot Zijne Zaligheid Ignatius Youssef Younan, patriarch van de Syriërs van Antiochië, die naar Rome gekomen is om mij te ontmoeten en openlijk uiting te geven aan de “ecclesiastica communio” die ik hem verleend heb.
Geliefde broeders en zusters, laten we samen het doorboorde Hart van de Gekruisigde aanschouwen. Wij hoorden daarjuist in de korte lezing uit de brief van de heilige Paulus aan de Efeziërs, opnieuw: “God die rijk is aan erbarming, heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons met Christus ten leven gewekt (...) Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus” (Ef. 2, 4-6). In Jezus Christus zijn, is reeds zetelen in de hemelen. In Jezus’ hart wordt de wezenlijke kern van het christendom uitgedrukt; in Christus werd ons heel de revolutionaire nieuwigheid van het Evangelie gegeven en geopenbaard: de Liefde die ons redt en ons reeds in Gods eeuwigheid laat leven. De evangelist Johannes schrijft: “Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem geloof niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben” (Joh. 3, 16). Zijn Goddelijk hart doet dus een oproep tot ons hart; het vraagt ons uit onszelf te treden, onze menselijke zekerheden op te geven om ons vertrouwen in Hem te stellen en naar Zijn voorbeeld onszelf tot gave te maken van voorbehoudloze liefde.
Als het waar is dat Jezus’ uitnodiging “in Zijn liefde te blijven” Vgl. Joh. 15, 9
zich tot elke gedoopte richt, dan klinkt deze uitnodiging op het Hoogfeest van Jezus’ Heilig Hart, Dag voor de Heiliging van de Priesters, nog krachtiger voor ons, priesters, in het bijzonder deze avond, de plechtige aanzet van het Jaar van de Priester, dat ik heb willen uitroepen ter gelegenheid van de 150e verjaardag van de dood van de heilige pastoor van Ars. Een mooie en ontroerende uitspraak komt mij voor de geest, die in de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) staat: “Het priesterschap, dat is de liefde van het hart van Jezus”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1589 Hoe zouden we niet ontroerd zijn door de gedachte dat aan dit hart de gave van ons priesterambt rechtstreeks ontsprongen is? Hoe zouden we vergeten dat wij, priesters, gewijd zijn om nederig en met gezag, het algemeen priesterschap van de gelovigen te dienen? Onze zending is een onmisbare zending voor de Kerk en de wereld en vraagt totale trouw aan Christus en ononderbroken vereniging met Hem; ze vereist dat wij voortdurend naar heiligheid streven, zoals de heilige Jean-Marie Vianney.
In de Paus Benedictus XVI - Brief
Aan de priesters bij het begin van het Jaar van de priester bij gelegenheid van de 150e dies natalis van Johannes Maria Vianney
(16 juni 2009), heb ik bepaalde kenmerken van ons ambt willen belichten, verwijzend naar het voorbeeld en het onderricht van de heilige pastoor van Ars, model en beschermer van alle priesters, in het bijzonder van de pastoors. Moge mijn brief voor u een hulp en bemoediging zijn om van dit jaar een gunstige gelegenheid te maken om te groeien in de intieme omgang met Jezus die op u, Zijn bedienaars, rekent om Zijn Rijk te verspreiden en te versterken, om Zijn liefde, Zijn waarheid te verspreiden. Daarom “naar het voorbeeld van de heilige pastoor van Ars – zo heb ik Paus Benedictus XVI - Brief
Aan de priesters bij het begin van het Jaar van de priester bij gelegenheid van de 150e dies natalis van Johannes Maria Vianney
(16 juni 2009) beëindigd – laat u door Hem veroveren en ook u zal, in de wereld van vandaag, boodschappers van hoop, verzoening en vrede zijn!”. Paus Benedictus XVI, Brief, Aan de priesters bij het begin van het "Jaar van de priester" bij gelegenheid van de 150e "dies natalis" van Johannes Maria Vianney (16 juni 2009), 16
Enkele ogenblikken geleden kon ik in de Kapel van het Koor de reliek vereren van de heilige Pastoor van Ars: zijn hart. Een hart dat brandde van Goddelijke liefde, dat bewogen werd bij de gedachte aan de waardigheid van de priester en dat de gelovigen toesprak met treffende en heerlijke accenten, zeggend dat “na God, de priester alles is! ... Hij zal zichzelf pas in de hemel begrijpen”. Vgl. Paus Benedictus XVI, Brief, Aan de priesters bij het begin van het "Jaar van de priester" bij gelegenheid van de 150e "dies natalis" van Johannes Maria Vianney (16 juni 2009), 3
Geliefde broeders, ontwikkelen wij dezelfde ontroering opdat wij ons ambt edelmoedig en toegewijd zouden vervullen of in onze ziel een waarachtige “vreze des Heren” zouden bewaren: de vrees om de zielen die ons toevertrouwd zijn, door onze onachtzaamheid of fout zoveel goeds te onthouden, of – God behoede ons! – hen kwaad te berokkenen! De Kerk heeft heilige priesters nodig; bedienaars die de gelovigen helpen de barmhartige liefde van de Heer te ervaren en die daar de overtuigde getuigen van zijn. In de aanbidding van de Eucharistie die op de viering van deze Vespers volgt, zullen wij de Heer vragen dat Hij het hart van elke priester ontvlamt met die “pastorale liefde” die in staat is zijn persoonlijke “ik” te assimileren met dat van Jezus-Priester, zodanig dat hij Hem in de meest volledige zelfgave kan nadoen. Moge de Maagd Maria deze genade voor ons verkrijgen; Zij, wiens Onbevlekt Hart wij morgen schouwen. De heilige pastoor van Ars koesterde een kinderlijke devotie voor Haar, zodat hij in 1836, reeds vóór de afkondiging van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis, zijn parochie toewijdde aan Maria “zonder zonde ontvangen”. En hij hield de gewoonte deze toewijding van de parochie aan de Heilige Maagd dikwijls te hernieuwen en leerde de gelovigen dat “het volstaat zich tot Haar te richten om verhoord te worden” om de eenvoudige reden dat Zij “vooral verlangt ons gelukkig te zien”. Moge de Heilige Maagd, onze Moeder, ons begeleiden in dit Jaar van de Priester dat wij vandaag hebben ingezet, opdat wij degelijke en verlichte leiders kunnen zijn voor de gelovigen die de Heer aan onze pastorale zorg toevertrouwt.
Amen!