
Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
CODEX IURIS CANONICI Codex van het Canonieke recht |
|||
► | HEILIGINGSTAAK VAN DE KERK |
§ 1 Haar heiligingstaak vervult de Kerk op bijzondere wijze door de heilige liturgie, die namelijk beschouwd wordt als de uitoefening van de priesterlijke taak van Jezus Christus, waarin de heiliging van de mensen door waarneembare tekenen betekend wordt en op een wijze die elk ervan eigen is, bewerkt wordt, en waarin door het mystiek Lichaam van Jezus Christus, door het Hoofd namelijk en door de ledematen, de volledige publieke eredienst van God uitgeoefend wordt.
§ 2 Deze eredienst is dan aanwezig, wanneer hij gebracht wordt in naam van de Kerk door wettig hiertoe afgevaardigde personen en door handelingen die door het gezag van de Kerk goedgekeurd zijn.
§ 1 De heiligingstaak oefenen in de eerste plaats uit de Bisschoppen, die de hogepriesters zijn, de voornaamste uitdelers van de mysteries van God en de leiders, bevorderaars en behoeders van het gehele liturgische leven in de hun toevertrouwde Kerk.
§ 2 Ook oefenen die taak uit de priesters, die namelijk, ook zelf deelgenoten aan het priesterschap van Christus, als zijn bedienaren onder het gezag van de Bisschop, gewijd worden om de goddelijke eredienst te vieren en het volk te heiligen.
§ 3 De diakens hebben deel aan het vieren van de goddelijke eredienst, volgens de voorschriften van het recht.
§ 4 In de heiligingstaak hebben ook de overige christengelovigen het aandeel dat hun eigen is door op hun wijze actief deel te nemen aan de liturgische vieringen, vooral aan de Eucharistie; op bijzondere wijze nemen aan deze zelfde taak deel de ouders door hun echtelijk leven in christelijke geest te leiden en door zorg te dragen voor een christelijke opvoeding van hun kinderen.
Daar de christelijke eredienst, waarin het algemeen priesterschap van de gelovigen uitgeoefend wordt, een werk is dat uit het geloof voortkomt en erop steunt, dienen de gewijde bedienaren er met ijver zorg voor te dragen dit geloof op te wekken en te verhelderen, vooral door de bediening van het woord, waardoor het geloof geboren en gevoed wordt.
§ 2 Liturgische handelingen dienen, voor zover zij door hun aard een gemeenschappelijke viering met zich meebrengen, waar dit kan, met veel toeloop en met actieve deelneming van de christengelovigen gevierd te worden.
§ 1 De leiding van de heilige liturgie komt alleen toe aan het gezag van de Kerk; zij berust namelijk bij de Apostolische Stoel en, volgens het recht, bij de diocesane Bisschop.
§ 2 Het komt de Apostolische Stoel toe de heilige liturgie van de gehele Kerk te ordenen, liturgische boeken uit te geven en aanpassingen, volgens het recht door Bisschoppenconferenties goedgekeurd, de vertaling ervan in de volkstalen te beoordelen, alsook erover te waken dat de liturgische bepalingen overal trouw in acht genomen worden.
§ 3 Het komt de bisschoppenconferentie toe vertalingen van de liturgische boeken in de volkstalen, getrouw en naar behoren aangepast ("aptatas") passend ondergebracht ("accomodatas") binnen de vastgestelde grenzen in de liturgische boeken zelf gesteld, voor te bereiden en goed te keuren en de liturgische boeken voor de gebieden van hun bevoegdheid deze uit te geven, na voorafgaande beoordeling bevestiging door de Heilige Stoel.
§ 4 Het komt de diocesane Bisschop toe in de hem toevertrouwde Kerk, binnen de grenzen van zijn bevoegdheid, normen op liturgisch gebied te geven waaraan allen gehouden zijn.
§ 2 De plaatselijke Ordinarissen dienen ervoor te zorgen dat de gebeden alsook de vrome en heilige oefeningen van het christenvolk ten volle overeenstemmen met de normen van de Kerk.