Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
CODEX IURIS CANONICI Codex van het Canonieke recht |
|||
► | ALGEMENE NORMEN | ||
► | Natuurlijke en juridische personen | ||
► | Rechtspositie van fysieke personen |
§ 2 Een minderjarige wordt voor het einde van het zevende jaar kind genoemd en geacht niet voor zichzelf verantwoordelijk te kunnen zijn, maar na de voltooiing van het zevende jaar wordt gepresumeerd dat hij over het gebruik van zijn verstand beschikt.
§ 2 Een minderjarig persoon blijft in de uitoefening van zijn rechten onder de macht van de ouders of voogden, uitgezonderd datgene waarin minderjarigen door de goddelijke wet of het canoniek recht aan hun macht onttrokken zijn; wat betreft de aanstelling van voogden en hun macht dienen de voorschriften van het burgerlijk recht in acht genomen te worden, tenzij door het canoniek recht iets anders voorzien wordt, of de diocesane Bisschop in bepaalde gevallen om een goede reden geoordeeld heeft dat erin voorzien moet worden door de benoeming van een andere voogd.
§ 2 Als het gaat over een kind van zwervers, is de plaats van oorsprong de plaats zelf van de geboorte; als het gaat over een vondeling, is het de plaats waar het kind gevonden is.
§ 2 Quasi-domicilie wordt verkregen door dat verblijf in het gebied van een parochie of ten minste van een diocees, dat ofwel verbonden is met de bedoeling daar ten minste drie maanden te blijven als er geen reden is om daar weg te gaan, ofwel in feite drie maanden geduurd heeft.
§ 3 Een domicilie of quasi-domicilie in het gebied van een parochie wordt parochieel genoemd; in het gebied van een diocees diocesaan, zelfs al is het niet in een parochie.
De leden van religieuze instituten en van sociëteiten van apostolisch leven verkrijgen domicilie op de plaats waar het huis ligt waaraan zij verbonden zijn; quasi-domicilie in het huis waar zij, volgens can. 102, § 2, verblijven.
§ 2 Alwie om een andere reden dan minderjarigheid wettig onder voogdij of curatele van een ander gesteld is, heeft het domicilie en quasi-domicilie van de voogd of curator.
§ 2 De eigen pastoor of Ordinaris van een zwerver is de pastoor of Ordinaris van de plaats waar de zwerver daadwerkelijk verblijft.
§ 3 Ook van degene die alleen een diocesaan domicilie of quasi-domicilie heeft, is de eigen pastoor de pastoor van de plaats waar hij daadwerkelijk verblijft.
§ 2 In de rechte lijn zijn zoveel graden als generaties, dit wil zeggen als personen, de gemeenschappelijk voorouder niet meegerekend.
§ 3 In de zijlijn zijn er zoveel graden als personen in beide lijnen gezamenlijk, de gemeenschappelijke voorouder niet meegerekend.
§ 2 Ze wordt zo berekend dat de bloedverwanten van de man in dezelfde lijn en graad aanverwanten zijn van de vrouw, en omgekeerd.
§ 1 In de Latijnse Kerk wordt door het ontvangen van het doopsel ingeschreven het kind van ouders die tot haar behoren of die, als een van hen beiden er niet toe behoort, beiden in onderlinge overeenstemming ervoor gekozen hebben dat hun kind in de Latijnse Kerk gedoopt werd; als de onderlinge overeenstemming ontbreekt, wordt het ingeschreven in de Kerk van eigen recht "sui iuris", n.v.d.vert. waartoe de vader behoort.
§ 2 Indien slechts één van de ouders Katholiek is, wordt de gedoopte ingeschreven bij de Kerk waartoe de katholieke ouder behoord.
§ 2 3 Iedere dopeling die het veertiende jaar voltooid heeft, kan vrij kiezen om in de Latijnse Kerk of in een Kerk van eigen recht "sui iuris", n.v.d.vert. van een andere ritus gedoopt te worden; in dat geval behoort hij tot de Kerk die hij gekozen heeft.
§ 1 Na het ontvangen van het doopsel worden in een Kerk van eigen recht van een andere ritus ingeschreven:
§ 2 Het gebruik, zelfs gedurende lange tijd, om de Sacramenten volgens de ritus van een Kerk van eigen recht van een andere ritus te ontvangen heeft geen inschrijving in de deze Kerk tot gevolg.