Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
§ 1 Het ambt van een pastoor houdt op door een door de diocesane Bisschop volgens het recht voltrokken verwijdering of verplaatsing, door afstand om een goede reden door de pastoor zelf gedaan en, om geldig te zijn, door deze Bisschop aanvaard, alsook door het verstrijken van de tijd indien hij volgens de voorschriften van het particulier recht waarover in can. 522, voor een bepaalde tijd aangesteld was.
§ 2 Een pastoor die lid is van een religieus instituut of geïncardineerd in een sociëteit van apostolisch leven, wordt uit zijn ambt verwijderd volgens can. 682, § 2.
§ 3 Een pastoor wordt bij de voltooiing van zijn vijfenzeventigste levensjaar verzocht het ontslag uit zijn ambt aan de diocesane Bisschop aan te bieden, die, na alle persoonlijke en plaatselijke omstandigheden bezien te hebben, dient te beslissen of dit aanvaard wordt of uitgesteld; in een passend levensonderhoud en woongelegenheid voor degene die ontslag neemt, moet door de diocesane Bisschop voorzien worden, rekening houdend met de normen die door de bisschoppenconferentie vastgesteld zijn.