De taken in het bijzonder aan de pastoor toevertrouwd, zijn de volgende:
de toediening van het Doopsel;
de toediening van het sacrament van het Vormsel aan degenen die in stervensgevaar verkeren, volgens can. 883, nr.3;
de toediening van het Viaticum alsook van de ziekenzalving, onverminderd het voorschrift van can. 1003, §§2-3, en de verlening van de apostolische zegen;
de assistentie bij huwelijken en het geven van de huwelijkszegen;
het verrichten van uitvaarten;
de zegening van de doopvont in de paastijd, het leiden van processies buiten de kerk, alsook plechtige zegeningen buiten de kerk;
de meer plechtige celebratie van de Eucharistie op zondagen en geboden feestdagen.