Indien de Ordinaris van mening is bij buitengerechtelijk decreet te werk te moeten gaan, dient hij:
aan de aangeklaagde de aanklacht en de bewijzen te betekenen, waarbij deze de gelegenheid gegeven wordt om zich te verdedigen, tenzij de aangeklaagde, op de voorgeschreven wijze opgeroepen, nagelaten heeft te verschijnen;
alle bewijzen en argumenten met de twee bijzitters nauwkeurig af te wegen;
indien het misdrijf met zekerheid vaststaat en de strafvordering niet tenietgegaan is, een decreet uit te vaardigen volgens de canones 1342-1350, met een uiteenzetting, ten minste op beknopte wijze, van de redenen in rechte en in feite.