§ 1 Voordat iemand het diaconaat, hetzij permanent hetzij als overgang, ontvangt, wordt vereist dat hij de bedieningen van lector en acoliet ontvangen en gedurende een passende tijd uitgeoefend heeft.
§ 2 Tussen de toediening van het acolietaat en het diaconaat dient een tussenperiode van ten minste zes maanden te zijn.