H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
CENTESIMUS ANNUS Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum |
|||
► | De mens is de weg van de Kerk |
Staande tegenover de ellende van het proletariaat heeft Leo XIII gezegd: “Wij nemen dit onderwerp met vertrouwen en met het volste recht in behandeling (...). Het lijkt ons dat wij in onze taak te kort zouden schieten als wij zwegen.” Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891) In de afgelopen honderd jaren heeft de Kerk herhaaldelijk haar gedachte uitgedrukt en de voortdurende ontwikkeling van het sociale vraagstuk van nabij gevolgd. Zij heeft dat zeker niet gedaan om privileges uit het verleden terug te krijgen of om haar mening op te dringen. Haar enige doel is geweest de zorg en de verantwoordelijkheid voor de mens die haar door Christus zelf is toevertrouwd, voor die mens die, zoals het Tweede Vaticaans Concilie in herinnering brengt, het enige schepsel is dat om zichzelf door God is gewild, en met wie God zijn plan heeft, namelijk de deelname aan het eeuwige heil. Het gaat niet om de “abstracte”, maar om de reële, de “concrete”, de “historische” mens. Het gaat om iedere mens, omdat ieder begrepen is in het mysterie van de verlossing en Christus zich voor altijd met ieder verenigd heeft door dit mysterie. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 13 Daaruit volgt dat de Kerk de mens niet in de steek kan laten en dat “deze mens de eerste weg is die de Kerk moet gaan bij de vervulling van haar zending (...), de weg die Christus zelf aangewezen heeft, de weg die onveranderlijk door het mysterie van de menswording en van de verlossing heen loopt.” Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 14
Alleen dit is de inspiratie waardoor de sociale leer van de Kerk geleid wordt. Als zij langzamerhand deze leer in systematische vorm uitgewerkt heeft, vooral vanaf de datum die wij herdenken, dan is dat omdat heel de doctrinaire rijkdom van de Kerk de mens in zijn concrete werkelijkheid van zondaar en rechtvaardige als horizon heeft.
De sociale leer betreft nu speciaal de mens voor zover hij opgenomen is in het ingewikkelde netwerk van relaties van de moderne maatschappij. De menswetenschappen en de filosofie helpen om de centrale plaats van de mens in de maatschappij te verklaren en om hem in staat te stellen zichzelf beter te begrijpen als “sociaal wezen”. Maar alleen het geloof openbaart hem ten volle zijn ware identiteit en de sociale leer van de Kerk gaat juist daarvan uit. Terwijl zij zich alle bijdragen van de wetenschap en de filosofie ten nutte maakt, stelt zij zich voor de mens bij te staan op de weg van het heil.
De encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) kan begrepen worden als een belangrijke bijdrage tot de socio-economische analyse van het einde van de negentiende eeuw, maar haar bijzondere waarde heeft zij omdat zij een document van het leergezag van de Kerk is, dat goed aansluit bij de zending van de Kerk om te evangeliseren, samen met vele andere documenten van dezelfde aard. Hieruit blijkt dat de sociale leer op zichzelf de waarde van een werktuig voor de evangelisatie heeft. Als zodanig verkondigt zij God en het mysterie van heil in Christus aan iedere mens en om dezelfde reden maakt zij iedere mens voor zichzelf duidelijk. In dit licht en alleen in dit licht bekommert zij zich om het overige: de mensenrechten van iedereen en in het bijzonder van het “proletariaat”, het gezin en de opvoeding, de plichten van de staat, de ordening van de nationale en de internationale samenleving, het economische leven, de cultuur, de oorlog en de vrede, de eerbied voor het leven vanaf het ogenblik van de ontvangenis tot aan de dood.
De Kerk ontvangt de “zin voor de mens” uit de goddelijke Openbaring. “Om de mens te kennen, de echte mens, de gehele mens, moet men God kennen”, heeft Paulus VI gezegd, en hij heeft onmiddellijk daarna de heilige Catharina van Siëna geciteerd die in haar gebed hetzelfde idee heeft uitgedrukt: “In uw natuur, eeuwige Godheid, zal ik mijn natuur kennen.” Vgl. H. Paus Paulus VI, Homilie, Homilie bij de laatste algemene zitting van het Tweede Vaticaans Concilie, Hodie Concilium Oecumenicum (7 dec 1965), 6
Daarom is de christelijke antropologie in feite een hoofdstuk van de theologie. Om dezelfde reden behoort de sociale leer van de Kerk, die zich bemoeit om de mens, zich interesseert voor de mens en voor zijn wijze van gedragen in de wereld, tot het gebied van de theologie en speciaal van de moraaltheologie. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 41 De theologische dimensie blijkt nodig om de actuele problemen van de menselijke samenleving te interpreteren en op te lossen. Wat geldt – het is passend dit te doen uitkomen – evenzeer tegenover de “atheïstische” oplossing, die de mens berooft van één van zijn fundamentele aspecten, het geestelijke, als tegenover de permissieve en consumptieve oplossingen, welke er onder verschillende voorwendsels naar streven hem te overtuigen van zijn onafhankelijkheid van iedere wet en van God en hem opsluiten in een egoïsme dat tenslotte hemzelf en de anderen schaadt.
Als de Kerk het heil van God aan de mens verkondigt, als zij hem door de Sacramenten het goddelijke leven aanbiedt en meedeelt, als zij zijn leven oriënteert met de geboden van de liefde voor God en voor de naaste, dan draagt zij bij tot de verrijking van de menselijke waardigheid. Zij kan deze godsdienstige en transcendente zending ten behoeve van de mens nooit opgeven, maar zij is er zich van bewust dat haar werk nu bijzondere moeilijkheden en obstakels ontmoet. Daarom zet zij zich steeds met nieuwe kracht en met nieuwe methoden in voor de evangelisatie, die heel de mens verheft. Ook aan de vooravond van het derde millennium blijft zij “teken en bescherming van de transcendentie van de menselijke persoon”, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 76 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 13 zoals zij steeds heeft trachten te zijn, vanaf het begin van haar bestaan, samen met de mens onderweg in heel de geschiedenis. De encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) is daarvan een veelbetekende uitdrukking.
Bij de honderdste verjaardag van deze Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) wil ik allen danken die zich ingespannen hebben om de christelijke sociale leer te bestuderen, te verdiepen en te verbreiden. Hiervoor is de medewerking van de plaatselijke kerken onmisbaar en ik hoop dat de herdenking motief is voor een hernieuwd elan voor de studie, de verspreiding en de toepassing van die leer in vele kringen.
Ik spreek in het bijzonder de wens uit dat zij bekend gemaakt en in praktijk gebracht mag worden in de verschillende landen waarin na de ineenstorting van het reële socialisme zich ernstige verwarring voordoet in het werk van de wederopbouw. Op hun beurt lopen de westelijke landen het gevaar dat zij in deze ineenstorting eenzijdig de overwinning van het eigen economische systeem zien en daarom niet zorgen voor het aanbrengen van de nodige correcties daarin. En de landen van de Derde Wereld bevinden zich meer dan ooit in de dramatische situatie van de onderontwikkeling, die iedere dag verergert.
Na de beginselen en de richtlijnen voor de oplossing van het arbeidersvraagstuk te hebben geformuleerd heeft Leo XIII een beslissend woord geschreven: "Laat eenieder zich gereed maken om te doen wat hem te doen staat en wel spoedig, opdat het reeds zo ernstige kwaad door uitstel van behandeling niet nog ongeneeslijker wordt." En hij heeft hieraan toegevoegd: "De Kerk zal het nooit en in geen enkel opzicht aan haar medewerking laten ontbreken." Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 45
Voor de Kerk moet de sociale boodschap van het Evangelie niet beschouwd worden als een theorie, maar voor alles als een fundament en een beweegreden voor actie. Door deze boodschap gedreven hebben sommigen van de eerste christenen hun goederen uitgedeeld aan de armen en zij hebben getuigd dat ondanks de verschillen in maatschappelijke afkomst een vreedzame en saamhorige samenleving mogelijk was. In de loop van de eeuwen hebben, uit kracht van het Evangelie, de monniken de grond bebouwd, de religieuzen ziekenhuizen en tehuizen voor armen gesticht, de broederschappen, alsmede mannen en vrouwen uit alle standen zich ingezet voor de behoeftigen en de gemarginaliseerden, in de overtuiging dat de woorden van Christus: "Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan" (Mt. 25, 40), geen vrome wens moesten blijven, maar een concrete inzet van het leven moesten worden.
De Kerk is er zich nu meer dan ooit van bewust dat haar sociale boodschap eerder geloofwaardig zal zijn door het getuigenis van de werken dan door de samenhang en de interne logica ervan. Ook uit dit bewustzijn komt haar voorkeursliefde voor de armen voort, die nooit exclusief is noch discriminerend voor andere groepen. Want het gaat om een voorkeur die niet alleen voor de materiële armoede geldt, daar het bekend is dat er speciaal in de moderne maatschappij vele vormen van armoede zijn, niet alleen economische maar ook culturele en godsdienstige. De liefde van de Kerk voor de armen, welke beslissend is en tot haar constante traditie behoort, drijft haar zich te richten tot de wereld, waarin ondanks de technisch-economische vooruitgang de armoede reusachtige vormen dreigt aan te nemen. In de westelijke landen is er de veelvormige armoede van de gemarginaliseerde groepen, van de bejaarden en de zieken, van de slachtoffers van de consumptiementaliteit en nog meer van de vele vluchtelingen en emigranten. In de ontwikkelingslanden tekenen zich aan de horizon dramatische crises af, als men niet op tijd maatregelen neemt die internationaal gecoördineerd zijn.
De liefde voor de mens, op de eerste plaats voor de arme mens, in wie de Kerk Christus ziet, krijgt concreet gestalte in de bevordering van de rechtvaardigheid. Deze zal nooit volledig verwerkelijkt kunnen worden als de mensen in de behoeftige die om hulp vraagt voor zijn leven, iemand zien die ongelegen komt of een last is, en niet de gelegenheid voor iets goeds in zich, een mogelijkheid voor verrijking. Alleen dit bewustzijn zal de moed geven om het risico en de verandering te aanvaarden, die elke authentieke poging om de ander hulp te komen insluit. Het gaat er inderdaad niet om alleen het overtollige te geven, maar om gehele volken die uitgesloten of gemarginaliseerd zijn, te helpen om binnen te treden in de kring van de economische en menselijke ontwikkeling. Dit zal niet mogelijk zijn door alleen uit het overtollige te putten, dat onze wereld overvloedig produceert, maar vooral door een verandering van de levensstijlen, van de productie- en consumptiemodellen, van de structuren van gevestigde macht die nu de maatschappijen beheersen. Het gaat er ook niet om werktuigen van sociale organisatie die goed gebleken zijn te vernietigen, maar ze te richten op de gehele mensenfamilie volgens een adequaat begrip van het algemeen welzijn. De economie wordt nu wereldwijd, wat een verschijnsel is dat zeker niet bezworen hoeft te worden, want het kan buitengewone gelegenheden voor grotere welvaart scheppen. Maar men voelt steeds meer de noodzaak dat aan deze toenemende internationalisering van de economie krachtige internationale organen voor controle en leiding beantwoorden, die de economie op het algemeen welzijn kunnen richten, wat een afzonderlijke staat niet alleen kan doen, ook als was hij de machtigste van de aarde. Om dit resultaat te kunnen bereiken is het nodig dat de overeenstemming tussen de grote landen groeit en dat in de internationale organisaties de belangen van de grote mensenfamilie op rechtvaardige wijze vertegenwoordigd zijn. Het is ook nodig dat zij bij de beoordeling van de gevolgen van hun beslissingen altijd op passende wijze rekening houden met de volken en landen die weinig gewicht hebben op de internationale markt, maar waarin de meest vitale en pijnlijke behoeften samenkomen en die meer hulp nodig hebben voor hun ontwikkeling. Op dit gebied blijft er ongetwijfeld nog veel te doen.
Opdat er rechtvaardigheid mag geschieden en de pogingen van de mensen om haar te verwerkelijken succes mogen hebben, is de gave nodig van de genade die van God komt. De geheimnisvolle tegenwoordigheid van God in de geschiedenis, die de voorzienigheid is, wordt verkregen door die genade in samenwerking met de vrijheid van de mensen.
De ervaring van nieuwheid die beleefd wordt in de navolging van Christus, vraagt om aan de andere mensen meegedeeld te worden in de concreetheid van de moeilijkheden en de strijd, van de problemen en de uitdagingen, opdat deze verlicht worden en meer menselijk worden door het licht van het geloof. Dit helpt niet alleen om oplossingen te vinden, maar maakt ook de situaties van lijden menselijk leefbaar, zodat de mens daarin niet verloren gaat en zijn waardigheid en roeping niet vergeet.
De sociale leer heeft bovendien een belangrijke interdisciplinaire dimensie. Om de enige waarheid over de mens beter te belichamen in de verschillende sociale, economische en politieke situaties, die voortdurend veranderen, treedt de sociale leer in dialoog met de diverse wetenschappen die zich bezighouden met de mens, neemt zij hun bijdragen in zich op en helpt zij ze om zich open te stellen voor een wijdere horizon ten dienste van de afzonderlijke mens, die gekend en bemind wordt in de volheid van zijn roeping.
Naast de interdisciplinaire dimensie moet verder de praktische en in zekere zin experimentele dimensie van deze leer vermeld worden. zij heeft haar plaats daar waar het christelijke leven en het christelijke geweten de situaties van de wereld kruisen, en uit zich in de inspanningen die enkelen, gezinnen, culturele en sociale werkers, politici en staatslieden zich getroosten om er in de geschiedenis gestalte aan te geven en haar toe te passen.
Toen Leo XIII de beginselen voor de oplossing van het arbeidersvraagstuk verkondigde heeft hij geschreven: "Deze zo gewichtige aangelegenheid vraagt ook de samenwerking en de inspanning van anderen". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 10 Hij was overtuigd dat de ernstige problemen die veroorzaakt werden door de industriële maatschappij, alleen maar opgelost konden worden door middel van de samenwerking tussen alle krachten. Deze uitspraak is een blijvend element van de sociale leer van de Kerk geworden en dit verklaart o.a. waarom Johannes XXIII zijn encycliek H. Paus Johannes XXIII - Encycliek
Pacem in Terris
Vrede op aarde
(11 april 1963) gericht heeft aan "alle mensen van goede wil".
Paus Leo XIII heeft echter met smart geconstateerd dat de ideologieën van zijn tijd, speciaal het liberalisme en het marxisme, die samenwerking weigerden. Intussen zijn vele zaken veranderd, vooral in de laatste jaren. De wereld van nu is er zich steeds meer van bewust dat de oplossing van ernstige nationale en internationale problemen niet alleen een kwestie van economische productie of van juridisch of sociale organisatie is, maar precieze ethisch-religieuze waarden vraagt en ook verandering van mentaliteit, van gedrag en structuren. De Kerk voelt zich in het bijzonder verantwoordelijk voor haar bijdrage hiertoe en er is, zoals ik in de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987) geschreven heb, de gefundeerde hoop dat ook de talrijke groep van hen die geen godsdienst belijden, kan bijdragen tot het geven van de noodzakelijke ethische fundering aan het sociale vraagstuk. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 38
In dat H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987) heb ik ook een oproep gericht tot de christelijke kerken en alle grote godsdiensten van de wereld en ik heb ze uitgenodigd om eensgezind getuigenis af te leggen van de gemeenschappelijke overtuigingen over de waardigheid van de mens die door God geschapen is. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 47 Want ik ben overtuigd dat de godsdiensten nu en in de toekomst een vooraanstaande rol zullen vervullen voor het behoud van de vrede en voor de opbouw van een menswaardige maatschappij.
De bereidheid tot dialoog en samenwerking geldt anderzijds voor alle mensen van goede wil en in het bijzonder voor de personen en de groepen die een specifieke verantwoordelijkheid hebben op politiek, economisch en sociaal gebied, op nationaal zowel als internationaal niveau.
Het was het "bijna slafelijke juk" aan het begin van de industriële maatschappij dat mijn voorganger dwong het woord te nemen ter verdediging van de mens. In de afgelopen honderd jaren is de Kerk trouw gebleven aan deze taak! Zij is inderdaad tussenbeide gekomen in de turbulente periode van de klassenstrijd na de Eerste Wereldoorlog, om de mens te verdedigen tegen de economische uitbuiting en tegen de tirannie van de totalitaire systemen. Na de Tweede Wereldoorlog heeft zij de waardigheid van de mens centraal gesteld in haar sociale boodschappen en aangedrongen op de universele bestemming van de materiële goederen, op een sociale orde zonder onderdrukking en gebaseerd op de geest van samenwerking en solidariteit. Vervolgens heeft zij aanhoudend bevestigd dat de mens en de maatschappij niet alleen de materiële goederen nodig hebben, maar ook de geestelijke en godsdienstige waarden. Aangezien zij zich steeds beter bewust is dat talrijke mensen niet in de welvaart van de westerse wereld leven, maar in de ellende van de ontwikkelingslanden en aan een situatie onderhevig zijn welke nog die van het "bijna slafelijke juk" is, heeft zij zich bovendien verplicht gevoeld en voelt zij zich verplicht die realiteit met alle duidelijkheid en vrijmoedigheid aan te klagen, ook al weet zij dat haar roepen niet steeds door allen gunstig ontvangen zal worden.
Honderd jaren na de publicatie van de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) staat de Kerk nog steeds voor "nieuwe dingen" en nieuwe uitdagingen. Daarom moet het eeuwfeest alle mensen van goede wil, in het bijzonder de gelovigen, bevestigen in hun inzet.
Mijn encycliek heeft naar het verleden willen kijken, maar is toch vooral gericht op de toekomst. Zoals de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) staat zij bijna op de tempel van een nieuwe eeuw en zij wil met Gods hulp de komst ervan voorbereiden.
De echte en eeuwige "nieuwheid van de dingen" in iedere tijd komt uit de oneindige macht van God die zegt: "Zie, Ik maak alles nieuw" (Openb. 21, 5). Dat zijn woorden die betrekking hebben op de voleinding van de geschiedenis als Christus "het koningschap aan God de Vader zal overdragen (...), opdat God alles in alles zij" (1 Kor. 15, 24.28). Maar de christenen weet goed dat de nieuwheid die wij in haar volheid verwachten bij de wederkomst van de Heer, aanwezig is vanaf de schepping van de wereld en meer eigenlijk vanaf het moment waarop God mens is geworden in Jezus Christus en met Hem en voor Hem een "nieuwe schepping" heeft gemaakt Vgl. 2 Kor. 5, 17 Vgl. Gal. 6, 15 .
Aan het slot van deze encycliek dank ik de almachtige God die aan zijn Kerk het licht en de kracht heeft gegeven om de mens te begeleiden op zijn aardse tocht naar zijn eeuwige bestemming. Ook in het derde millennium zal de Kerk trouw de weg van de mens tot de hare maken, in het bewustzijn dat zij niet alleen voortgaat, maar met Christus haar Heer. Hij heeft de weg van de mens tot de zijne gemaakt en Hij leidt de mens ook als deze zich er niet van bewust is.
Moge Maria, de Moeder van de Verlosser,
die aan Christus’ zijde blijft op zijn tocht naar de mensen
en met de mensen en de Kerk voorgaat
op de pelgrimstocht van het geloof,
met haar moederlijke voorspraak de mensheid
naar het volgende millennium begeleiden
in trouw aan Hem die
"dezelfde is gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid" (Heb. 13, 8),
Jezus Christus Onze Heer,
in wiens naam ik allen van harte zegen.Gegeven te Rome, bij Sint Petrus, op 1 mei, gedachtenis van de heilige Jozef, arbeider, van het jaar 1991, het dertiende van mijn pontificaat.
Paus Johannes Paulus PP. II