
H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
CENTESIMUS ANNUS Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum |
|||
► | Staat en cultuur |
Leo XIII besefte dat een gezonde theorie over de staat noodzakelijk is om de normale ontwikkeling van de menselijke activiteiten te verzekeren: zowel van de geestelijke als van de materiële activiteiten die beide onmisbaar zijn. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 28 Daarom geeft hij in een passage van de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) de organisatie van de staat volgens de drie machten, de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, wat in die tijd een noviteit was in het onderricht van de Kerk. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 26 Deze ordening geeft blijk van een realistische kijk op de sociale natuur van de mens, welke een wetgeving vraagt die geschikt is om de vrijheid van allen te beschermen. Daarom heeft het de voorkeur dat iedere macht in evenwicht gehouden wordt door andere machten en door andere sferen van bevoegdheid, welke haar binnen de juiste grenzen houden. Dat is het beginsel van de “rechtsstaat”, waarin de wet soeverein is en niet de willekeur van de mensen.
Tegenover deze opvatting heeft zich in de moderne tijd het totalitarisme gesteld, dat in zijn marxistisch-leninistische vorm gelooft dat sommige mensen van dwaling gevrijwaard zijn en zich dus de uitoefening van een absolute macht kunnen aanmatigen krachtens een diepere kennis van de wetten van de ontwikkeling van de maatschappij of door een bijzondere klassenpositie of door contact met de diepste bronnen van het collectieve bewustzijn. Hieraan moet toegevoegd worden dat het totalitarisme voortkomt uit de ontkenning van de waarheid in objectieve zin. Als er geen transcendente waarheid bestaat, in gehoorzaamheid waaraan de mens volledig zijn identiteit verwerft, dan bestaat er geen enkel zeker beginsel dat rechtvaardige betrekkingen tussen de mensen garandeert. Het belang van hun klasse, groep of natie stelt hen onvermijdelijk tegenover elkaar. Als men de transcendente waarheid niet erkent, dan overwint de kracht van de macht en probeert ieder de middelen waarover hij beschikt volledig te gebruiken om zijn eigen belang of zijn eigen mening op te leggen zonder rekening te houden met de rechten van de ander. Dan wordt de mens alleen gerespecteerd voor zover het mogelijk is hem te gebruiken als middel voor egoïstische zelfbevestiging. De wortel van het moderne totalitarisme moet dus gezocht worden in de ontkenning van de transcendente waardigheid van de mens, die zichtbaar beeld is van de onzichtbare God en juist hierom, vanwege zijn natuur zelf, subject van rechten is die niemand mag schenden, noch het individu noch de groep noch de klasse noch de natie of de staat. Ook de meerderheid van een sociaal lichaam mag dit niet doen en zij mag zich niet tegenover de minderheid stellen en deze marginaliseren, onderdrukken, uitbuiten of proberen te vernietigen Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888)
De cultuur en de praktijk van het totalitarisme brengen ook de ontkenning van de Kerk mee. De staat of de partij die meent in de geschiedenis het absolute welzijn te kunnen verwerkelijken en zich boven alle waarden verheft, kan niet dulden dat er naast de wil van de regeerders een objectief criterium voor goed en kwaad gesteld wordt dat in bepaalde omstandigheden kan dienen om zijn gedrag te beoordelen. Dat verklaart waarom het totalitarisme probeert de Kerk te vernietigen of tenminste te onderwerpen en tot een werktuig van het eigen ideologische apparaat te maken. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 76
De totalitaire staat wil bovendien de natie, de maatschappij, het gezin, de godsdienstige gemeenschappen en de mensen zelf opslorpen. Haar eigen vrijheid verdedigend verdedigt de Kerk de mens, die meer God moet gehoorzamen dan de mensen Vgl. Hand. 5, 29 , alsmede het gezin, de diverse maatschappelijke organisaties en de naties, welke alle een eigen gebied van autonomie en soevereiniteit genieten.
De Kerk waardeert het democratische systeem voor zover het de medezeggenschap van de burgers in de politieke keuzen verzekert en aan de bestuurden de mogelijkheid waarborgt om hun bestuurders te kiezen en te controleren, evenals de mogelijkheid hen op vreedzame wijze te vervangen waar dit wenselijk blijkt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 29 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1944 (fragmenten), Benignitas et humanitas (24 dec 1944) Zij kan daarom niet de vorming steunen van beperkte leidinggevende groepen die de macht van de staat misbruiken voor particuliere belangen of voor ideologische doeleinden.
Een authentieke democratie is alleen mogelijk in een rechtsstaat en op basis van een juiste opvatting over de mens. Zij vereist dat zich de noodzakelijke voorwaarden voordoen voor de bevordering zowel van de afzonderlijke personen door de opvoeding en de vorming tot de authentieke idealen, als van de “subjectiviteit” van de maatschappij door het scheppen van structuren van medezeggenschap en medeverantwoordelijkheid. Men is nu geneigd te stellen dat het agnosticisme en het sceptisch relativisme de filosofie en de fundamentele houding zijn die beantwoorden aan de democratische politieke vormen en dat degenen die overtuigd zijn de waarheid te kennen en deze vast aanhangen, onbetrouwbaar zijn uit democratisch oogpunt, omdat zij niet aannemen dat de waarheid door de meerderheid bepaald wordt of veranderlijk is volgens de verschillen in het politieke evenwicht. Wat dit betreft is het nodig op te merken dat, als er geen enkele uiteindelijke waarheid bestaat welke de politieke actie richt en leidt, de ideeën en overtuigingen gemakkelijk als instrumenten voor machtsdoeleinden gebruikt kunnen worden. Een democratie zonder waarden wordt gemakkelijk een openlijk of slinks totalitarisme, zoals de geschiedenis aantoont.
De Kerk sluit haar ogen ook niet voor het gevaar van het fanatisme of het fundamentalisme van hen die in naam van een ideologie welke pretendeert wetenschappelijk of godsdienstig te zijn, menen hun opvatting over de waarheid en het goede te mogen opleggen aan de andere mensen. De christelijke waarheid is niet van dit type. Het christelijke geloof, dat niet ideologisch is, pretendeert niet de veranderende sociopolitieke werkelijkheid in een strak schema op te sluiten en erkent dat het leven van de mens zich in de geschiedenis in verschillende en onvolmaakte omstandigheden realiseert. Daarom heeft de Kerk, die steeds weer de transcendente waardigheid van de mens bevestigt, als haar methode de eerbiediging van de vrijheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965)
Maar de vrijheid krijgt alleen haar volle waarde door de aanvaarding van de waarheid. In een wereld zonder waarheid verliest zij haar consistentie en wordt de mens blootgesteld aan het geweld van de hartstochten en aan openlijke of verborgen conditioneringen. De christen leeft in vrijheid Vgl. Joh. 8, 31-32 en dient haar door voortdurend de waarheid die hij heeft leren kennen, voor te houden, volgens de missionaire aard van zijn roeping. Oplettend voor ieder fragment van waarheid dat hij tegenkomt in de levenservaring en in de cultuur van de individuen en van de naties, zal hij in de dialoog met de andere mensen er niet van afzien te bevestigen wat zijn geloof en de correcte uitoefening van de rede hem hebben doen kennen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 11
Na de ineenstorting van het communistisch totalitarisme en van vele andere regimes van totalitarisme en van “nationale zekerheid”, is men nu getuige van een overheersing, zij het niet zonder tegenstellingen, van het democratisch ideaal, samen met een levendige aandacht en zorg voor de mensenrechten. Maar juist daarom is het nodig dat de volken die bezig zijn hun ordeningen te hervormen, aan de democratie een authentieke en vaste grondslag geven door middel van de uitdrukkelijke erkenning van die rechten. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 17 Onder de voornaamste rechten moeten vermeld worden: het recht op het leven, waarvan een wezenlijk deel het recht is om, na verwekt te zijn, te groeien in de schoot van de moeder; het recht om te leven in een gezin dat één is, en in een moreel milieu dat gunstig is voor de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid; het recht om het eigen verstand en de eigen wil te doen rijpen in het zoeken en het kennen van de waarheid; het recht om deel te nemen aan de arbeid om de aardse goederen ten nutte te maken en om uit die arbeid het levensonderhoud van zichzelf en van zijn dierbaren te winnen; het recht om vrij een gezin te stichten en om kinderen te ontvangen en op te voeden door de seksualiteit op verantwoorde wijze te beleven. Bron en synthese van deze rechten is in zekere zin de godsdienstvrijheid, begrepen als recht om in de waarheid van het eigen geloof te leven en in overeenstemming met de transcendente waardigheid van de eigen persoon. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Boodschap voor de 21e Wereldvredesdag 1988, Godsdienstvrijheid, voorwaarde tot een vreedzame samenleving (8 dec 1987) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Wereldvredeszondag 1991, Wanneer je de vrede wilt, respecteer dan het geweten van iedere mens (8 dec 1990) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 1-2
Ook in de landen met democratische regeringsvormen worden deze rechten niet immer volledig gerespecteerd. Dat betreft niet alleen het schandaal van de abortus, maar ook verschillende aspecten van een crisis van de democratische systemen, welke soms het vermogen om overeenkomstig het algemeen welzijn te beslissen verloren lijken te hebben. De vragen die vanuit de maatschappij opkomen, worden soms niet onderzocht volgens maatstaven van rechtvaardigheid en zedelijkheid, maar eerder volgens de electorale of financiële macht van de groepen welke die vragen ondersteunen. Dergelijke afwijkingen van de politieke zeden wekken mettertijd wantrouwen en apathie, met als gevolg vermindering van de politieke deelname en van de burgerzin onder de bevolking, die zich geschaad en teleurgesteld voelt. Daaruit volgt het groeiende onvermogen om de particuliere belangen te plaatsen in het kader van een samenhangende visie op het algemeen welzijn, dat niet eenvoudig de som van de particuliere belangen is, maar de beoordeling en de samenvoeging daarvan insluit op basis van een evenwichtige hiërarchie van de waarden en in laatste instantie van een nauwkeurig begrip van de waardigheid en van de rechten van de mens. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 26
De Kerk eerbiedigt de wettige autonomie van de democratische orde en heeft geen reden om voorkeur uit te drukken voor de ene of voor de andere institutionele of constitutionele oplossing. De bijdrage die zij aanbiedt aan die orde, is juist de visie op de waardigheid van de mens, welke zich ten volle openbaart in het mysterie van het mensgeworden Woord. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22
Deze algemene beschouwingen werpen ook licht op de rol van de staat in de sector van de economie. De economische activiteit, in het bijzonder die van de markteconomie, kan zich niet ontplooien in een institutioneel, juridisch en politiek vacuüm. Zij veronderstelt integendeel zekerheid omtrent de waarborgen voor de individuele vrijheid en de eigendom, alsmede een vaste munt en efficiënte openbare diensten. De voornaamste taak van de staat is daarom het garanderen van die zekerheid, zodat wie werkt en produceert de vruchten van zijn eigen werk kan genieten en zich dus aangespoord voelt om het op doeltreffende en eerlijke wijze te verrichten. Het ontbreken van zekerheid, vergezeld van de corruptie van de openbare machten en van de verspreiding van onzuivere bronnen van verrijking en van gemakkelijk profijt dat gebaseerd is op illegale of louter speculatieve activiteiten, is één van de voornaamste belemmeringen voor de ontwikkeling en voor de economische orde.
Het is een andere taak van de staat om te waken over de uitoefening van de mensenrechten in de economische sector en deze te leiden. De eerste verantwoordelijkheid op dit gebied ligt echter niet bij de staat, maar bij de enkelingen en bij de verschillende groepen en associaties waaruit de maatschappij is samengesteld. De staat zou het recht op werk voor alle burgers niet direct kunnen verzekeren zonder heel het economische leven aan strenge tucht te onderwerpen en het vrije initiatief van de enkelingen te onderdrukken. Maar dit betekent niet dat hij geen enkele bevoegdheid heeft op dat gebied, zoals de voorstanders van het ontbreken van regels op economisch gebied beweerd hebben. De staat heeft integendeel de plicht om de activiteiten van de ondernemingen te begeleiden en om voorwaarden te scheppen die de werkgelegenheid verzekeren en haar stimuleren waar zij onvoldoende blijkt te zijn, of haar ondersteunen op de ogenblikken van crisis.
De staat heeft verder het recht om in te grijpen als bijzondere monopoliesituaties hinderpalen of belemmeringen scheppen voor de ontwikkeling. Maar behalve deze taken van harmonisatie en leiding van de ontwikkeling kan hij ook taken van aanvulling in uitzonderlijke situaties vervullen, wanneer maatschappelijke sectoren of ondernemingsstelsels ongeschikt zijn voor hun taak omdat zij te zwak of in opbouw zijn. Dergelijke aanvullende ingrepen, die gerechtvaardigd worden door dringende redenen welke verband houden met het algemeen welzijn, moeten zo mogelijk van beperkte duur zijn teneinde niet blijvend aan genoemde sectoren en ondernemingsstelsels de bevoegdheden te ontnemen, die hun toe komen, en de omvang van de tussenkomst van de staat niet buitensporig uit te breiden op een wijze die schadelijk is zowel voor de economische als voor de burgerlijke vrijheid.
In de laatste jaren is men getuige geweest van een ruime uitbreiding van het terrein van tussenkomst, welke in zekere zin geleid heeft tot de vorming van een nieuw type staat, de welvaartsstaat. Deze ontwikkelingen hebben in sommige staten plaatsgevonden om op meer adequate wijze te antwoorden op de vele noden en behoeften en om vormen van mensonwaardige armoede en gebrek te bestrijden. Maar er zijn overdrijvingen en misbruiken die speciaal in de meer recente jaren zware kritiek op de welvaartsstaat opgeroepen hebben, die wordt aangeduid als verzorgingsstaat. Stoornissen en gebreken in de verzorgingsstaat vloeien voort uit een inadequate opvatting over de eigen taken van de staat. Ook op dit gebied moet het beginsel van de subsidiariteit geëerbiedigd worden: een maatschappelijk verband op hoger niveau moet zich niet mengen in het leven binnen een maatschappelijk verband op lager niveau en dit niet van zijn bevoegdheden beroven. Het moet dit veeleer steunen in geval van noodzaak en helpen om zijn actie te coördineren met die van de andere maatschappelijke verbanden met het oog op het algemeen welzijn. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931)
Door direct in te grijpen en aan de maatschappij haar verantwoordelijkheid te ontnemen veroorzaakt de verzorgingsstaat het verlies van menselijke krachten en de overdreven vermeerdering van de overheidsapparaten, welke meer beheerst worden door bureaucratische logica dan door de zorg om de gebruikers te dienen, met een enorme groei van de uitgaven. Het lijkt inderdaad dat wie dichter bij de behoefte staat en de naaste van de behoeftige wordt, haar beter kent en er beter in slaagt haar te bevredigen. Daar komt bij dat een bepaald type van behoeften vaak om een antwoord vraagt dat niet alleen materieel is, maar de diepere menselijke vraag die er achter ligt, weet te onderscheiden. Men moet ook denken aan de conditie van de vluchtelingen, van de immigranten, van de bejaarden of van de zieken en aan al de verschillende gevallen die om bijstand vragen, zoals het geval van de drugsverslaafden. Al deze mensen kunnen alleen doelmatig geholpen worden door wie hen naast de noodzakelijke verzorging oprechte broederlijke steun biedt.
Op dit gebied is de Kerk in trouw aan de opdracht van haar stichter Christus steeds aanwezig met haar werken om aan de behoeftige mens materiële steun te verlenen welke hem niet vernedert en niet reduceert tot een voorwerp van bijstand, maar hem helpt om uit zijn netelige situatie te geraken en zijn waardigheid als mens bevordert. Met levendige dankbaarheid jegens God moet men opmerken dat de werkdadige liefde in de Kerk nooit uitgedoofd is en nu zelfs een veelvormige en bemoedigende groei vertoont. Wat dit betreft verdient speciale vermelding het verschijnsel van het vrijwilligerswerk, dat de Kerk begunstigt en bevordert, terwijl zij allen aanspoort het te steunen en de initiatieven ervan aan te moedigen.
Om de individualistische mentaliteit, die nu zeer verbreid is, te overwinnen is een concrete inzet voor solidariteit en liefde vereist, die begint in het gezin met de wederzijdse steun van de echtgenoten en vervolgens met de zorg die de generaties voor elkaar dragen. Op deze wijze kenmerkt het gezin zich als gemeenschap van arbeid en van solidariteit. Het gebeurt echter dat het gezin, wanneer het besluit om geheel te beantwoorden aan zijn roeping, de noodzakelijke steun van de kant van de staat mist en niet beschikt over voldoende hulpmiddelen. Het is dringend nodig niet alleen de gezinspolitiek te bevorderen, maar ook sociale voorzieningen welke als voornaamste voorwerp het gezin zelf hebben, en het door de toewijzing van geschikte hulpbronnen en doeltreffende steunmiddelen te helpen zowel bij de opvoeding van de kinderen als bij de verzorging van de bejaarden, om te vermijden dat dezen uit het gezin verwijderd worden en om de betrekkingen tussen de generaties te versterken. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 45
Behalve het gezin vervullen ook andere intermediaire maatschappelijke gemeenschappen primaire functies. Zij brengen specifieke netwerken van solidariteit tot stand, groeien uit tot echte persoonsgemeenschappen en vormen het geraamte van het maatschappelijk bestel, terwijl zij verhinderen dat dit in de anonimiteit en in een onpersoonlijke massificatie vervalt, wat helaas veel voorkomt in de moderne maatschappij. Het is in de kruising van de veelvuldige relaties dat de mens leeft en de "subjectiviteit van de maatschappij" groeit. De enkeling wordt nu vaak verstikt tussen de twee polen van de staat en de markt. Het lijkt inderdaad soms alsof hij alleen bestaat als producent of consument van de waren, of als voorwerp van het bestuur van de staat, terwijl men vergeet dat de samenleving van de mensen niet de markt of de staat tot doel heeft, aangezien zij een bijzondere waarde in zichzelf heeft, welke de staat en de markt moeten dienen. De mens is vooral een wezen dat de waarheid zoekt en ernaar streeft volgens die waarheid te leven en haar te verdiepen in een dialoog die de voorbije en toekomstige generaties omvat. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de 'United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization' (UNESCO), Parijs, De algehele menselijkheid van de mens komt tot uitdrukking in de cultuur (2 juni 1980)
De cultuur van de natie wordt gekenmerkt door het openlijk zoeken van de waarheid dat zich bij iedere generatie vernieuwt. Het erfdeel van de overgeleverde en verworven waarden wordt immers door de jongeren steeds onderworpen aan een contestatie. Contesteren betekent overigens niet noodzakelijkerwijs vernietigen of afwijzen op a-prioristische wijze, maar wil vooral zeggen op de proef stellen in het eigen leven en door deze existentiële verificatie die waarden levendiger, actueler en persoonlijker maken en wat in de traditie geldig is onderscheiden van wat onwaarheid of dwaling is of van verouderde vormen, die vervangen kunnen worden door andere welke meer aangepast zijn aan de tijden.
Het is passend in dit kader eraan te herinneren dat ook de evangelisatie zich voegt in de cultuur van de naties, haar steunt op haar tocht naar de waarheid en haar helpt bij het werk van zuivering en verrijking. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 39 Als een cultuur zich echter in zichzelf opsluit, poogt verouderde levensvormen voort te zetten en iedere uitwisseling en vergelijking met betrekking tot de waarheid over de mens weigert, dan wordt zij onvruchtbaar en raakt zij in verval.
Heel de menselijke activiteit speelt zich af binnen een cultuur en in wisselwerking daarmee. Voor een passende vorming van de cultuur is betrokkenheid van heel de mens vereist, die daarin zijn creativiteit, intelligentie en kennis van de wereld en de mensen ontplooit. Hij investeert daarin bovendien zijn vermogen tot zelfbeheersing, tot persoonlijke offers, tot solidariteit en tot bereidheid om het algemeen welzijn te bevorderen. Daarom wordt het eerste en belangrijkste werk verricht in het hart van de mens. De wijze waarop deze zich inspant om zijn eigen toekomst op te bouwen hangt af van de opvatting die hij heeft over zichzelf en over zijn bestemming. Het is op dit niveau dat de specifieke en beslissende bijdrage van de Kerk ten behoeve van de authentieke cultuur haar plaats heeft. Zij bevordert de kwaliteit van de menselijke houdingen die de cultuur van de vrede begunstigen, tegen de modellen die de mens in de massa laten verdwijnen, de rol van zijn initiatief en vrijheid miskennen en zijn grootheid leggen in zijn vaardigheden in het conflict en in de oorlog. De Kerk verleent deze dienst door de waarheid te verkondigen over de schepping van de wereld, die God in de handen van de mensen heeft gelegd, opdat zij haar door hun arbeid vruchtbaar en volmaakter maken, en door de waarheid te verkondigen over de verlossing, waardoor Gods Zoon alle mensen heeft gered en hen tegelijk met elkaar heeft verenigd en voor elkaar verantwoordelijk heeft gemaakt. De Heilige Schrift spreekt ons voortdurend over de actieve inzet voor de broeder en houdt ons de eis voor van een medeverantwoordelijkheid die alle mensen moet omvatten.
Deze eis blijft niet stilstaan bij de grenzen van het eigen gezin en ook niet bij die van de natie of staat. Hij strekt zich volgens de juiste orde uit tot heel de mensheid, zodat geen enkele mens moet denken dat hij vreemd of onverschillig kan blijven voor het lot van een ander lid van de mensenfamilie. Geen enkele mens mag beweren niet verantwoordelijk te zijn voor het lot van zijn broeder Vgl. Gen. 4, 9 Vgl. Lc. 10, 29-37 Vgl. Mt. 25, 31-46 . De oplettende en bereidwillige zorg voor de naaste op het ogenblik zelf van zijn nood, welke nu ook vergemakkelijkt wordt door de nieuwe communicatiemiddelen die de mensen dichter bij elkaar gebracht hebben, is bijzonder belangrijk met betrekking tot het zoeken van middelen voor de oplossing van de internationale conflicten welke alternatieven voor de oorlog zijn. Het is niet moeilijk te stellen dat de verschrikkelijke kracht van de vernietigingsmiddelen, welke nu zelfs verworven kunnen worden door de middelgrote en kleine machten, en de steeds nauwere band tussen de volkeren van heel de aarde het zeer moeilijk of praktisch onmogelijk maken om de gevolgen van een conflict te beperken.
Paus Benedictus XV en zijn opvolgers hebben dit gevaar duidelijk begrepen Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Exhortatie, Vredesoproep bij aanvang van zijn pontificaat, Ubi primum (8 sept 1914) Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Voor alle katholieke gelovigen en voor de gehele wereld (29 sept 1938) Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Oproep tot het behoud van de vrede, Un'ora grave (24 aug 1939) Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 120 Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de 20ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (4 okt 1965) en ikzelf heb bij gelegenheid van de recente dramatische oorlog in de Perzische Golf de uitroep herhaalt: “Nooit meer oorlog!”. Nee, nooit meer oorlog, die het leven van onschuldigen vernietigt, leert te doden en evenzeer het leven ontwricht van degenen die doden, een nasleep van wrok en haat achterlaat en de juiste oplossing van de problemen welke er de oorzaak van zijn, moeilijker maakt! Zoals binnen de afzonderlijke staten eindelijk de tijd gekomen is waarin het systeem van de persoonlijke wraak en van de vergelding vervangen is door de heerschappij van de wet, zo is het nu dringend nodig dat een dergelijk proces plaats vindt in de internationale gemeenschap. Men moet overigens niet vergeten dat er aan de wortel van de oorlog in het algemeen reële en ernstige redenen liggen: onrechtvaardigheden die ondergaan zijn, frustraties van rechtmatige verlangens, ellende en uitbuiting van grote menigten wanhopige mensen, die geen reële mogelijkheid zien om hun condities langs vreedzame wegen te verbeteren.
Daarom is de andere naam van de vrede ontwikkeling. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 76-77 Zoals er de collectieve verantwoordelijkheid bestaat voor het vermijden van de oorlog, zo bestaat er de collectieve verantwoordelijkheid voor het bevorderen van de ontwikkeling. Zoals het op binnenlands niveau mogelijk en verplicht is een sociale economie op te bouwen die de functionering van de markt richt op het algemeen welzijn, zo is het op gelijke wijze noodzakelijk dat er ook op internationaal niveau op passende wijze ingegrepen wordt. Daarom is het nodig zich grote inspanningen te getroosten voor wederkerig begrip, voor kennis en voor sensibilisatie van de gewetens. Dit is de gewenste cultuur die het vertrouwen doet groeien in de menselijke mogelijkheden van de arme en dus in zijn vermogen om door de arbeid zijn eigen situatie te verbeteren of een positieve bijdrage te leveren tot de economische welvaart. Om dit te doen is het echter voor de arme, het individu of de natie, nodig dat hem gelegenheden geboden worden die werkelijk toegankelijk zijn. Het scheppen van deze gelegenheden is de taak van een wereldwijd samenspel voor de ontwikkeling, dat ook het opofferen van de winstvermogens en de machtsposities insluit waarmee de meer ontwikkelde economieën bevoordeeld zijn. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 48
Dat kan belangrijke veranderingen in de gevestigde levensstijlen meebrengen teneinde de verkwisting van de hulpbronnen van milieu en mens te beperken en zo alle volken en mensen van de aarde te veroorloven in voldoende mate over die hulpbronnen te beschikken. Daar moet bij komen de valorisering van de nieuwe materiële en geestelijke goederen die de vrucht zijn van de arbeid en de cultuur van de nu gemarginaliseerde volkeren, zodat de familie van de naties in haar geheel verrijkt wordt.