• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

De herdenking van de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891)
zou niet adequaat zijn, als zij ook niet keek naar de huidige situatie. Reeds inhoudelijk leent het document zich voor zo’n beschouwing, omdat het historische kader en de verwachtingen die het schetst, in het licht van wat vervolgens gebeurd is, verassend juist blijken.

Dat is in het bijzonder bevestigd door de gebeurtenissen van de laatste maanden van het jaar 1989 en de eerste maanden van het jaar 1990. Deze gebeurtenissen en de radicale veranderingen die erop gevolgd zijn, kunnen slechts verklaard worden op grond van de voorafgaande situaties, die in zekere mate de kristallisatie of de institutionalisering waren van wat Leo XIII voorzien had, en van de steeds meer verontrustende signalen die zijn opvolgers opmerkten. Paus Leo voorzag inderdaad de negatieve gevolgen onder alle opzichten, politieke, sociale en economische, van een ordening van de maatschappij zoals voorgesteld door het "socialisme", dat toen in het stadium van een sociale filosofie en van een min of meer gestructureerde beweging verkeerde. Men zou zich kunnen verwonderen over het feit dat de Paus de kritiek op de oplossingen die voor het "arbeidersvraagstuk" gegeven werden, begon bij het "socialisme", toen het nog niet optrad in de vorm van een sterke en krachtige staat met alle beschikbare hulpmiddelen, zoals later gebeurde. Hij schatte echter nauwkeurig het gevaar dat de aantrekkelijke voorstelling van een even eenvoudige als radicale oplossing voor het arbeidersvraagstuk van toen vertegenwoordigde voor de massa’s. Dat blijkt des te meer waar als het gezien wordt in relatie met de beangstigende toestand van onrechtvaardigheid waarin de proletarische massa’s verkeerden in de pas geïndustrialiseerde landen.

Hier moeten twee zaken benadrukt worden; enerzijds de grote helderheid waarmee de werkelijke conditie van de proletariërs, mannen, vrouwen en kinderen, in heel haar wreedheid werd waargenomen; anderzijds de niet geringe helderheid waarmee het kwaad onderscheiden werd van een oplossing die onder de schijn van een omkering van de posities van armen en rijken in werkelijkheid ten koste ging van de degenen die zij zich voornam te helpen. Het geneesmiddel zou zo erger blijken dan de kwaal. Door aan te geven dat de natuur van het "socialisme" van zijn tijd gelegen was in de onderdrukking van het privé-bezit kwam Leo XIII tot de kern van het vraagstuk.

Zijn woorden verdienen met aandacht herlezen te worden. ''Om die kwaad (de onrechtvaardige verdeling van de rijkdommen en de ellende van de proletariërs) te verhelpen verwekken de socialisten bij de armen afgunst tegen de rijken en beweren zij dat het privé-bezit afgeschaft moet worden en in plaats daarvan de goederen van de enkelingen aan allen gemeenschappelijk moeten worden (...). Deze theorie is echter niet alleen ongeschikt om het vraagstuk op te lossen, maar benadeelt de arbeiders zelf en is bovendien zeer onrechtvaardig, aangezien zij de wettige eigenaars geweld aandoet, verkeerde taken aan de staat toekent en volslagen verwarring brengt in de maatschappij". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 3 Men zou niet beter het kwaad kunnen aanduiden dat de invoering van dit type socialisme als staatssysteem gebracht heeft: het type dat de naam kreeg van "reëel socialisme".

Als de reflectie nu verder verdiept wordt en als ook verwezen wordt naar wat gezegd is in de encyclieken H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981)
en H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987)
, moet men eraan toevoegen dat de fundamentele dwaling van het socialisme een antropologische karakter heeft. Het beschouwt de afzonderlijke mens namelijk eenvoudig als een element en een molecule van het maatschappelijke organisme, zodat het welzijn van het individu geheel ondergeschikt wordt gemaakt aan het goed functioneren van het sociaaleconomische mechanisme, terwijl het anderzijds meent dat het welzijn van het individu verwezenlijkt kan worden met voorbijgang van zijn autonome keuze, van de unieke en exclusieve verantwoordelijkheid die hij draagt voor goed of kwaad. Zo wordt de mens gereduceerd tot een reeks van sociale relaties en verdwijnt het begrip van de persoon als autonoom subject van morele beslissingen die door middel van die beslissingen de maatschappelijke orde opbouwt. Uit dit verkeerde begrip van de persoon komen de verdraaiing van het recht, dat de ruimte voor de uitoefening van de vrijheid bepaalt, en ook het verzet tegen het privé-bezit voort. De mens die geheel beroofd is van wat hij "het zijne" kan noemen en van de mogelijkheid om op eigen intiatief zijn leven te verdienen, wordt afhankelijk van de maatschappelijke machine en van hen die haar controleren, wat het hem veel moeilijker maakt om zijn waardigheid van persoon te erkennen en de weg naar de vorming van een authentieke menselijke gemeenschap blokkeert.

Uit de christelijke visie op de mens volgt daarentegen noodzakelijkerwijs een juiste visie op de maatschappij. Volgens de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891)
en heel de sociale leer van de Kerk put het sociale karakter van de mens zich niet uit in de staat, maar realiseert het zich in diverse intermediaire groepen, van het gezin tot aan de economische, sociale, politieke en culturele groepen, welke uit de menselijke natuur zelf voortkomen en steeds binnen de grenzen van het algemeen welzijn hun eigen autonomie hebben. Dat is wat ik de "subjectiviteit" van de maatschappij heb genoemd, dat samen met het subject-zijn van het individu door het "reële socialisme" uitgewist is. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 15. 28

Als men zich verder afvraagt waaruit dit verkeerde begrip van de natuur van de persoon van de "subjectiviteit" van de maatschappij voortkomt, dan moet men antwoorden dat de eerste oorzaak daarvan het atheïsme is. Het is in antwoord op de roep van God, die vervat ligt in het zijn van de dingen, dat de mens zich bewust wordt van zijn transcendente waardigheid. Iedere mens moet dit antwoord geven, waarin het hoogtepunt van zijn menszijn ligt, en geen enkel sociaal mechanisme of collectief subject kan hem vervangen. De ontkenning van God berooft de mens van zijn fundament en leidt er bijgevolg toe dat men de maatschappelijke orde reorganiseert met voorbijgang van de waardigheid en de verantwoordelijkheid van de persoon.

Het atheïsme, waarvan sprake is, heeft overigens een nauwe band met het verlicht rationalisme, dat de menselijke en maatschappelijke werkelijkheid op mechanische wijze opvat. Op deze wijze ontkent men de diepste intuïtie aangaande de ware grootheid van de mens, zijn transcendentie ten opzichte van de wereld van de dingen, de tegenstelling in zijn hart tussen het verlangen naar de volheid van het goede en de eigen ontoereikendheid om het te bereiken, en vooral de behoefte aan verlossing die daaruit voortvloeit.

Uit dezelfde atheïstische wortel spruit ook deze keuze van de actiemiddelen voort die eigen is aan het socialisme dat in de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891)
veroordeeld is. Het gaat om de klassenstrijd. De Paus wil, wel te verstaan, niet iedere en onverschillig welke vorm van maatschappelijk geschil veroordelen. De Kerk weet goed dat in de geschiedenis onvermijdelijk belangenconflicten ontstaan de diverse maatschappelijke groepen en dat de christen daartegenover dikwijls positie moet kiezen op besliste en samenhangende wijze. De encyclieken H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981)
heeft trouwens duidelijk de positieve rol van het conflict erkent als dit vorm heeft van "strijd voor sociale rechtvaardigheid". Reeds in de encycliek Paus Pius XI - Encycliek
Quadragesimo Anno
Over de aanpassing van de sociale orde
(15 mei 1931)
staat geschreven: "Wanneer de klassenstrijd zich onthoudt van gewelddadigheid en van wederzijds haat, dan verandert hij langzamerhand in een eerlijke discussie, die haar grondslag heeft in het zoeken van de rechtvaardigheid". Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931)

Wat veroordeeld wordt in de klassenstrijd is veeleer het idee van een conflict dat zich niet door overweging van ethische of juridische aard laat beperken, waarin de mens weigert in de ander (en bijgevolg in zichzelf) de waardigheid van persoon te eerbiedigen en dat daarom een redelijke schikking uitsluit en niet het algemeen welzijn van de maatschappij nastreeft, maar een deelbelang, dat in de plaats komt van het algemeen welzijn en wil vernietigen wat zich tegen dit belang verzet. Het gaat in één woord om de reproductie, op het terrein van de binnenlandse tegenstellingen tussen de maatschappelijke groepen, van de leer van de "totale oorlog", die het militarisme en het imperialisme van die tijd opdrongen op het gebied van de internationale betrekkingen. Deze leer stelde in de plaats van het zoeken van het juiste evenwicht tussen de belangen van de verschillende naties het zoeken van de absolute overmacht van de eigen partij door vernietiging van de weerstandskracht van de tegenpartij met alle middelen, met inbegrip van de leugen, de terreur tegen de burgers en de vernietigingswapens, welke juist in die jaren uitgedacht begonnen te worden. Klassenstrijd in marxistische zin en militarisme hebben dus dezelfde wortels: het atheïsme en de verachting van de menselijk persoon, welke het beginsel van de macht de overhand laten hebben op het beginsel van de rede en van het recht.

De encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891)
verzet zich tegen de nationalisering van de productiemiddelen, welke elke burger zou reduceren tot een radertje in de staatsmachine. Niet minder beslist kritiseert zij de opvatting over de staat die de sector van de economie volledig buiten het terrein van zijn interesse en actie laat. Er bestaat zeker een gebied van wettige autonomie van het economische handelen, waar de staat zich niet in moet mengen. Maar deze heeft de taak om het juridische kader vast te stellen waarbinnen de economische betrekking zich ontwikkelen, en om op deze wijze de eerste voorwaarden voor een vrije economie te waarborgen, welke een zekere gelijkheid tussen de partijen veronderstelt, zodanig dat niet één daarvan zoveel machtiger is dan de andere dat zij haar praktisch tot slavernij kan brengen. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 26-27

Wat dit betreft wijst de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891)
de we aan van de juiste hervormingen, welke aan de arbeid de waardigheid van zijn vrije activiteit van de mens teruggeven. Zij sluiten in dat de maatschappij en de staat verantwoordelijkheid op zich nemen vooral teneinde de arbeider te verdedigen tegen de nachtmerrie van de werkloosheid. Historisch is dit op twee convergerende wijze gebeurd: hetzij met een economische politiek die erop gericht is een evenwichtige groei en een toestand van volledige werkgelegenheid te verzekeren, hetzij tegen werkloosheid en met een politiek van omscholing, die in staat is de overgang van de arbeiders te vergemakkelijken van sectoren welke in een crisis verkeren, naar andere sectoren welke in ontwikkeling zijn.

De maatschappij en de staat moeten bovendien loonniveaus verzekeren die toereikend zijn voor het levensonderhoud van de arbeider en zijn gezin, met inbegrip van een zekere mogelijkheid om te sparen. Dat vraagt inspanningen om aan de arbeiders steeds betere kennis en geschiktheid te geven, zodat hun werk deugdelijker en productievere wordt, maar het vraagt ook een volhardende waakzaamheid en passende wettelijke maatregelen om een eind te maken aan schandelijke verschijnselen van uitbuiting, vooral tot schade van de zwakste arbeiders, de immigranten of de marginalen. Beslissend is in deze sector de rol van de vakbonden die onderhandelen over de minimumlonen en de arbeidsvoorwaarden.

Tenslotte moet de eerbiediging van "menswaardige" werk- en rusttijden gegarandeerd worden, alsook het recht om de eigen persoonlijkheid uit te drukken op de werkplaats zonder enige schending van het eigen geweten of de eigen waarigheid. Ook hier moet herinnerd worden aan de rol van de vakbonden, niet alleen als werktuigen voor onderhandelingen, maar ook als "plaatsen" waar de arbeiders hun persoonlijkheid kunnen uitdrukken. Zij dienen voor de ontwikkeling van een authentieke cultuur van de arbeid en helpen de arbeiders om op volledig menselijke wijze deel te nemen aan leven van het bedrijf. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 20 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers aan de 68e Sessie van de Interna­tionale Arbeidsconferentie te Geneve (15 juni 1982) Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Genève (Zwitserland), Tot de Internationale Arbeidsorganisatie (10 juni 1969)

De staat moet zowel direct als indirect bijdragen tot het bereiken van deze doelen. Indirect en volgens het beginsel van de subsidiariteit door gunstige voorwaarden te scheppen voor de vrij uitoefening van de economische activiteit, die leidt tot een overvloedig aanbod van werkgelegenheid en van bronnen van welvaart. Direct en volgens het beginsel van de solidariteit door ter verdediging van de zwakste bepaalde grenzen te stellen aan de autonomie van de partijen die beslissen over de arbeidsvoorwaarden, en door in ieder geval een levensminimum te garanderen aan de werkloze arbeider. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 8

De encycliek en het daarmee samenhangende sociale onderricht hebben een veelvoudige invloed gehad in de jaren rondom de eeuwwisseling. Deze invloed weerspiegelt zich in talrijke hervormingen die ingevoerd zijn in de sectoren van de sociale voorzieningen, de pensioenen, de verzekeringen tegen ziekten en de voorkoming van ongevallen, in het kader van een groter respect voor de rechten van de arbeiders. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931)

De hervormingen werden deels verwerkelijkt door de staten, maar in de strijd om ze te verkrijgen heeft de actie van de arbeidersbeweging een belangrijke rol gespeeld. Ontstaan als reactie van het morele geweten tegen onrechtvaardigheid en uitbuiting ontplooide die beweging een brede vakbonds- en hervormingsactiviteit, die zich ver hield van de nevels van de ideologie en dicht bij de dagelijkse noden van de arbeiders stond. Op dit gebied gingen haar inspanningen dikwijls samen met die van de christenen om verbetering te verkrijgen van de levensomstandigheden van de arbeiders. Vervolgens werd zij in zekere mate beheerst juist door die marxistische ideologie waartegen de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891)
zich richtte.

De hervormingen waren ook het resultaat van een vrij proces van zelf organisatie van de maatschappij, met het smeden van doeltreffende werktuigen van solidariteit, die in staat waren een economische groei te begunstigen welke meer eerbied had voor de waarden van de persoon. Vermeld dient hier te worden de veelvormige activiteit met een aanzienlijke bijdrage van de christenen in de stichting van coöperaties voor productie, consumptie en krediet, in de bevordering van het volksonderwijs en van de vakopleiding en in het experimenteren met verschillende vormen van deelname aan het leven van de onderneming in het algemeen van de maatschappij.

Al is er dus naar het verleden kijkend reden om God te danken dat de grote encycliek niet zonder weerklank is gebleven in de harten en gedreven heeft tot daadwerkelijke edelmoedigheid, men moet toch erkennen dat de profetische verkondiging die erin vervat ligt, niet volledig aanvaard is door de mensen van die tijd. Juist daaruit is zeer ernstig onheil voortgekomen.

Als men de encycliek leest in samenhang met heel het rijke onderricht van Leo XIII, Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over het socialisme, Quod Apostolici Muneris (28 dec 1878) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over het christelijk huwelijk, Arcanum Divinae Sapientiae (10 feb 1880) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de oorsprong van de burgerlijke macht, Diuturnum illud (29 juni 1881) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Het onvergankelijk werk van den barmhartigen God - Over de christelijke staatsinrichting, Immortale Dei (1 nov 1885) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de voornaamste plichten van de christelijke burgers, Sapientiae Christianae (10 jan 1890) dan bemerkt men dat zij in de grond de gevolgen op sociaaleconomisch gebied aangeeft van een dwaling van grotere omvang. Zoals gezegd bestaat deze dwaling in een opvatting over de menselijke vrijheid die haar onttrekt aan de gehoorzaamheid aan de waarheid en dus ook aan de plicht om de rechten van andere mensen te eerbiedigen. De inhoud van de vrijheid wordt dan de eigenliefde die zover gaat dat zij God en de naaste veracht, voert tot onbeperkte bevestiging van het eigenbelang en zich door geen enkel plicht van rechtvaardigheid laat inperken. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888)

Juist deze dwaling bereikte haar uiterste consequenties in de tragische cyclus van oorlogen die Europa en de wereld geteisterd hebben tussen 1914 en 1945. Het waren oorlogen die voortvloeiden uit militarisme en op de spits gedreven nationalisme en uit de vormen van totalitarisme die daarmee samenhingen, oorlogen die voortkwamen uit de klassenstrijd, burgeroorlogen en ideologische oorlogen. Zonder de verschrikkelijke lading van haat en wrok, die opgestapeld was vanwege de vele onrechtvaardigheden zowel op internationaal niveau als op het binnenlands niveau van de afzonderlijke staten, zouden oorlogen van zulke wreedheid niet mogelijk geweest zijn; oorlogen waarin de energie van de grote naties gestoken werd, waarin men niet aarzelde om de meest heilige rechten van de mens te schenden en waarin de uitroeiing van gehele volken en maatschappelijke groepen werd beraamd en uitgevoerd. Wij denken hier in het bijzonder aan het Joodse volk, waarvan het verschrikkelijke lot een symbool is geworden van de afdwalingen waartoe de mens kan komen als hij zich tegen God keert.

Maar alleen als de haat en de onrechtvaardigheid gewettigd en georganiseerd worden door ideologieën die zich eerder daarop baseren dan op de waarheid over de mens, maken zij zich meester van gehele naties en drijven zij deze tot de actie. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Wereld Vredesdag 1980, De waarheid, de kracht van de vrede (8 dec 1979) De encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891)
heeft de ideologieën van de haat bestreden en de wegen aangewezen om het geweld en de wrok uit te bannen door middel van de rechtvaardigheid. Moge de herinnering aan die vreselijke gebeurtenissen het handelen leiden van alle mensen en in het bijzonder van hen die de volken regeren in deze tijd, waarin andere onrechtvaardigheden nieuwe haat voeden en zich aan de horizon nieuwe ideologieën aftekenen die het geweld verheerlijken.

Zeker, vanaf 1945 zwijgen de wapens in het Europese werelddeel. Men moet echter bedenken dat de ware vrede nooit het resultaat van de militaire overwinning is, maar het overwinnen van de oorzaken van de oorlog en de echte verzoening tussen de volkeren insluit. Gedurende vele jaren is er in Europa en in de wereld meer een situatie van afwezigheid van oorlog geweest dan van authentieke vrede. De helft van het continent is onder de communistische dictatuur gekomen, terwijl de andere helft de verdediging tegen het gevaar daarvan organiseerde. Vele volkeren verliezen de macht om over zichzelf te beschikken en worden opgesloten binnen de grenzen van een verstikkend imperium dat poogt hun historische bewustzijn en de eeuwenoude wortels van hun cultuur te vernietigen. Enorme massa’s mensen worden als gevolg van deze gewelddadige verdeling gedwongen hun land te verlaten en met geweld gedeporteerd.

Een onzinnige wapenwedloop slokt de hulpbronnen op die nodig zijn voor de ontwikkeling van de binnenlandse economie en voor hulp aan de minder bevoordeelde landen. De vooruitgang van wetenschap en techniek, die zou moeten bijdragen tot de welvaart van de mens, wordt getransformeerd in een werktuig voor de oorlog. Wetenschap en techniek worden gebruikt om steeds meer geperfectioneerde en vernietigende wapens te produceren, terwijl men aan een ideologie die een ontaarding van de authentieke filosofie is, vraagt om leerstellige rechtvaardigingen te verschaffen voor de nieuwe oorlog die niet alleen verwacht en voorbereid wordt, maar ook met enorm bloedvergieten uitgevochten wordt in verschillende delen van de wereld. De logica van de blokken of rijken, die aangeklaagd is in kerkelijke documenten en recentelijk in de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987)
Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 20
, maakt dat de tegenstellingen en onenigheden die in de landen van de Derde Wereld oprijzen, systematisch worden gevoed en uitgebuit om moeilijkheden te scheppen voor de tegenpartij.

De groepen extremisten die ernaar streven die tegenstellingen gewapenderhand op te lossen, vinden gemakkelijk politieke en militaire steun en worden gewapend en opgeleid voor de oorlog, terwijl degenen die zich inspannen om vreedzame en menswaardige oplossingen te vinden, met eerbiediging van de wettige belangen van alle partijen, geïsoleerd blijven en dikwijls als slachtoffers van hun tegenstanders vallen. Ook de militarisering van vele landen van de Derde Wereld en de broederstrijd waardoor ze geteisterd worden, de verspreiding van het terrorisme en van steeds meer barbaarse middelen voor politiek-militaire strijd vinden één van hun voornaamste oorzaken in de onzekere toestand van de vrede na de Tweede Wereldoorlog. Op heel de wereld drukt tenslotte de dreiging van een atoomoorlog die kan leiden tot het uitsterven van de mensheid. De wetenschap, die gebruikt wordt voor militaire doeleinden, stelt het beslissende werktuig ter besschikking van de haat, welke door de ideologieën is vergroot. Maar de oorlog kan eindigen zonder overwinnaars en overwonnenen in een zelfmoord van de mensheid en men moet dus de logica afwijzen die tot oorlog voert, het idee dat de strijd voor de vernietiging van de tegenstander, de tegenstelling en de oorlog zelf factoren van vooruitgang en van bevordering van de geschiedenis zijn. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963) Als men de noodzaak van deze afwijzing begrijpt, moeten zowel de logica van de "totale oorlog" als die van de "klassenstrijd" in een crisis raken.

Maar aan het eind van de Tweede Wereldoorlog ontstaat die ontwikkeling pas in de gewetens en het gegeven dat zich aan de aandacht opdringt is de uitbreiding van het communistische totalitarisme over meer dan de helft van Europa en over een deel van de wereld. De oorlog, die de vrijheid had moeten teruggeven en het recht van de volken had moeten herstellen, eindigt zonder deze doelstellingen bereikt te hebben en zelfs voor vele volkeren, speciaal voor die welke meer geleden hebben, op een wijze die openlijk daaraan tegengesteld is. Men kan zeggen dat de situatie die ontstaan is, aanleiding gegeven heeft tot verschillende antwoorden.

In sommige landen en in sommige opzichten is men getuige van een positieve inspanning om na de verwoestingen van de oorlog een democratische maatschappij op te bouwen die geïnspireerd wordt door de sociale rechtvaardigheid, welke het communisme berooft van het revolutionaire vermogen dat gevormd wordt door uitgebuite en onderdrukte menigten. Deze pogingen streven er in het algemeen naar om het mechanisme van de vrije markt te handhaven en om door de stabiliteit van de munt en de zekerheid van de sociale verhoudingen de voorwaarden te verzekeren voor een bestendige en gezonde groei van de economie, waarin de mensen met hun arbeid voor zichzelf en voor hun kinderen een betere toekomst kunnen opbouwen. Tegelijk proberen zij te vermijden dat het mechanisme van de markt het enige referentiepunt van de samenleving is en zij trachten het te onderwerpen aan een openbare controle die het beginsel van de algemene bestemming van de aardse goederen laat gelden. Een zekere overvloed van aanbod van werk, een degelijk systeem van sociale zekerheid en van vakopleiding, de vrijheid van vereniging en de doelmatige actie van de vakbonden, de voorziening in geval van werkloosheid en de middelen van democratische deelname aan het maatschappelijke leven zouden in deze context de arbeid moeten ontttrekken aan de conditie van “koopwaar” en de mogelijkheid moeten waarborgen om de arbeid op waardige wijze te verrichten.

Er zijn verder andere sociale krachten en ideële bewegingen die zich tegen het marxisme verzetten door de opbouw van systemen van “nationale zekerheid”, welke ernaar streven op haarfijne wijze heel de maatschappij te controleren om de marxistische infiltratie onmogelijk te maken. Zij willen door de macht van de staat te verheerlijken en te vergroten hun volken behoeden voor het communisme. Maar zij lopen zo het ernstige risico die vrijheid en die waarden van de mens te vernietigen, in naam waarvan men zich tegen het communisme moet verzetten.

Een andere praktische vorm van antwoord is tenslotte de welvaarts- of consumptiemaatschappij. Zij wil het marxisme verslaan op het terrein van een zuiver materialisme en bewijzen dat een maatschappij van de vrije markt een meer volledige bevrediging van de materiële behoeften van de mens kan bereiken dan de door het communisme verzekerde bevrediging, terwijl zij de geestelijke waarden evenzeer uitsluit. Al is het van de ene kant waar dat dit maatschappelijk model aantoont dat het marxisme gefaald heeft in het opbouwen van een nieuwe en betere maatschappij, het valt van de andere kant feitelijk samen met het marxisme, omdat het de mens volledig reduceert tot het gebied van het economische en van de bevrediging van de materiële behoefte en waarde ontzegt aan de moraal, aan het recht, aan de cultuur en aan de godsdienst.

In dezelfde periode vindt een groots proces van “dekolonisatie” plaats, waardoor talrijke landen de onafhankelijkheid en het recht om vrij over zichzelf te beschikken verwerven of herwinnen. Maar met de formele verwerving van de soevereiniteit als staat bevinden deze landen zich vaak nauwelijks aan het begin van de weg van de opbouw van een authentieke onafhankelijkheid. Beslissende sectoren van de economie blijven nog in handen van grote buitenlandse ondernemingen, die zich niet duurzaam laten binden aan de ontwikkeling van het land waarin zij gevestigd zijn, en het politieke leven zelf wordt gecontroleerd door buitenlandse machten, terwijl binnen de grenzen van de staat stammen samenleven die nog niet samengesmolten zijn tot een echte nationale gemeenschap. Bovendien ontbreekt een klasse van competente beroepskrachten die in staat zijn op eerlijke en ordelijke wijze het staatsapparaat te doen functioneren, terwijl ook de kaders voor een efficiënt en verantwoordelijk economisch beheer ontbreken.

Gezien deze situatie lijkt het voor velen dat het marxisme als het ware een kortere weg voor de opbouw van de natie en de staat kan bieden en daarom ontstaan diverse varianten van het socialisme met een specifieke nationaal karakter. Zo vermengen zich in de vele ideologieën die gevormd worden, in een maat die van geval tot geval verschilt, wettige eisen van nationale bevrijding, vormen van nationalisme en ook van militarisme, beginselen die ontleend zijn aan antieke volksoverleveringen, welke soms overeenstemmen met de christelijke sociale leer, en marxistisch-leninistische concepten.

Tenslotte moet eraan herinnerd worden dat zich na de Tweede Wereldoorlog en ook uit reactie tegen de verschrikkingen daarvan een levendigere gevoeligheid voor de mensenrechten heeft verbreid, welke erkenning heeft gevonden in diverse internationale documenten Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Motu Proprio, Oprichting van de Pauselijke Raad voor de Pastorale in de Gezondheidszorg, Dolentium Hominum (11 feb 1985) Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 130-145 Vgl. Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa, Slotakkoorden van Helsinki (1 aug 1975) en in de uitwerking van een eventueel nieuw “volkenrecht” waaraan de Heilige Stoel aanhoudend zijn bijdrage heeft gegeven. Spil van deze ontwikkeling is de Organisatie van de Verenigde Naties geweest. Niet alleen het bewustzijn van het recht van de enkelingen is gegroeid, maar ook dat van de rechten van de naties, terwijl men meer oog heeft voor de noodzaak te handelen om de ernstige onevenwichtigheden tussen de verschillende geografische gebieden van de wereld te verbeteren, welke in zekere zin het centrum van het sociale vraagstuk verplaatst hebben van het nationale milieu naar het internationale vlak. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 61-65

Men kan met voldoening kennis nemen van dit proces, maar men kan niet voorbijgaan aan het feit dat de totale balans van de verschillende programma’s van hulp aan de ontwikkeling niet altijd positief is. Bovendien is het de Verenigde Naties tot nu toe niet gelukt voor de oplossing van de internationale conflicten doelmatige instrumenten te maken, welke alternatieven zijn voor de oorloog, en dit schijnt het meest dringende probleem te zijn dat de internationale gemeenschap nog moet oplossen.

Document

Naam: CENTESIMUS ANNUS
Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 1 mei 1991
Copyrights: © 1991, Stichting R.K. Voorlichting, Oegstgeest
Bewerkt: 1 juli 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
Trefwoordenlijst voor dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test