
H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
CENTESIMUS ANNUS Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum |
|||
► | Karakteristieke trekken van de encycliek "Rerum novarum" |
Op het eind van de vorige eeuw stond de Kerk tegenover een historisch proces dat reeds enige tijd aan de gang was, maar toen een kritiek punt bereikte. De beslissende factor van dat proces was een geheel van radicale veranderingen op politiek, economisch en sociaal gebied, maar ook in het wetenschappelijke en technische milieu, naast de veelvormige invloed van de overheersende ideologieën. Het gevolg van deze veranderingen was op het politieke vlak een nieuwe opvatting geweest over de maatschappij en over de staat en bij gevolg over het gezag. Een traditionele maatschappij viel uiteen en een andere begon zich te vormen, die vol hoop op nieuwe vrijheden was, maar ook vol gevaren van nieuwe vormen van onrecht en slavernij.
Op economisch gebied, waarop de ontdekkingen en de toepassingen van de wetenschappen samenvloeiden, was men geleidelijk tot nieuwe structuren gekomen in de productie van consumptiegoederen. Er was een nieuwe vorm van eigendom, het kapitaal, verschenen en een nieuwe vorm van arbeid, de gesalarieerde arbeid, die gekenmerkt werd door zware productietempo's, zonder dat op de verschuldigde wijze rekening gehouden werd met sekse, leeftijd of gezinssituatie, en die alleen bepaald werd door efficiëntie met het oog op de vermeerdering van de winst.
Zo werd de arbeid koopwaar, die vrij gekocht en verkocht kon worden op de markt en waarvan de prijs geregeld werd door de wet van vraag en aanbod, zonder rekening te houden met het noodzakelijke minimum voor het levensonderhoud van de mens en zijn gezin. Bovendien had de arbeider zelfs niet de zekerheid dat hij erin zou slagen zijn “eigen koopwaar” te verkopen; hij werd voortdurend bedreigd door werkloosheid, welke bij afwezigheid van sociale voorzieningen het spookbeeld van de hongerdood betekende.
Het gevolg van die veranderingen was de verdeling van de maatschappij in twee klassen die door een onmetelijke kloof gescheiden waren. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 35 Deze situatie was verstrengeld met de nadrukkelijke verandering van politieke orde. Zo zocht de toen overheersende politieke theorie de totale economische vrijheid te bevorderen door geschikte wetten of integendeel door bewust gewilde onthouding van ieder ingrijpen. Tegelijk begon in een georganiseerde en vaak gewelddadige vorm een andere opvatting over de eigendom en over het economische leven op te komen, die een nieuwe politieke en sociale organisatie insloot.
Op het hoogtepunt van deze tegenstelling, toen de zeer ernstige onrechtvaardigheid van de sociale werkelijkheid zoals zij op vele plaatsen bestond, ten volle aan het licht was gekomen, evenals het gevaar van een revolutie die begunstigd werd door de opvattingen die toen “socialistisch” genoemd werden, kwam Leo XIII tussenbeide met een document dat op organische wijze het “arbeidsvraagstuk” behandelde. De encycliek was voorafgegaan door andere encyclieken, die veelmeer gewijd waren aan onderrichtingen van politieke aard, terwijl nog andere later zouden volgen. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over het christelijk huwelijk, Arcanum Divinae Sapientiae (10 feb 1880) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de oorsprong van de burgerlijke macht, Diuturnum illud (29 juni 1881) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888) Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de christelijke democratie, Graves de Communi Re (18 jan 1901) In deze context moet in het bijzondere herinnerd worden aan de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Libertas praestantissimum
Over de menselijke vrijheid
(20 juni 1888), waarin herinnerd is aan de fundamentele band van de menselijke vrijheid met de waarheid, zodanig dat een vrijheid die zou weigeren zichzelf te binden aan de waarheid, in willekeur zou vervallen en zichzelf tenslotte zou onderwerpen aan de meest lage hartstochten en zichzelf zou vernietigen. Waaruit anders komt immers al het kwaad voort, waartegen de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) wil reageren, dan uit een vrijheid die zich op het gebied van de economische en sociale activiteit losmaakt van waarheid over de mens?
De Paus liet zich bovendien inspireren door het onderricht van zijn voorgangers, alsmede door de vele bisschoppelijke documenten, door de wetenschappelijke studies van leken, door de actie van de katholieke bewegingen en verenigingen en door de concrete realiseringen op sociaal gebied die het leven van de Kerk in de tweede helft van de negentiende eeuw kenmerken.
De "nieuwe dingen" die de Paus op het oog had, waren allesbehalve positief. De eerste paragraaf van de encycliek beschrijft de "nieuwe dingen" die hun naam aan de encycliek gegeven hebben, in krachtige termen: "De eenmaal opgewerkte vernieuwingsdrang, die zolang reeds het politieke leven beroerd, moest tenslotte wel van staatkundige naar het aangrenzende sociaaleconomische terrein overslaan. Inderdaad, de ongekende groei van de industrie, de techniek die nieuwe wegen gaat, de wijziging in de onderlinge verhoudingen tussen werkgevers en werknemers, de opeenhoping van rijkdom bij weinigen en het gebrek bij de grote massa, voorts het groter zelfbewustzijn van de arbeiders en hun nauwere aaneensluiting, bovendien het zedenbederf, dit alles heeft de strijd doen ontbranden". Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 1
De Paus en met hem de Kerk en ook de burgerlijke gemeenschap stonden tegenover een maatschappij die verdeeld was door een conflict, dat des te harder en onmenselijker was omdat het geen regel en norm kende. Het was het conflict tussen kapitaal en de arbeid of, zoals de encycliek het noemde, het arbeidersvraagstuk. De Paus aarzelde niet te spreken juist over dit conflict in de zeer ernstige vormen waarin het zich toen voordeed.
Hier biedt zich de eerste overweging aan die door de encycliek gesuggereerd wordt voor de huidige tijd. Staande voor een conflict dat de mensen als het ware als ”wolven" tegenover elkaar stelde, tot op het vlak van het lijfelijke voorbestaan van de een en de overvloed van de ander, twijfelde de Paus er niet aan dat hij tussenbeide moest komen krachtens zijn “apostolisch ambt“, Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 1 ofwel de zending die hij van Jezus Christus zelf ontvangen had om “de lammeren en de schappen te weiden“ Vgl. Joh. 21, 15-17 en om "op aarde te binden en te ontbinden" voor het Rijk der hemen Vgl. Mt. 16, 19 . Het was zeker zijn bedoeling om de vrede te herstellen, en de hedendaagse lezer moet wel de strenge veroordeling van de klassenstrijd opmerken, welke hij onverbloemd uitsprak. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 15 Maar de Paus was zich wel bewust van het feit dat de vrede gebouwd wordt op de grondslag van de rechtvaardigheid. De wezenlijke inhoud van de encycliek was juist het aangeven van de fundamentele voorwaarden voor de rechtvaardigheid in de economische en sociale conjunctuur van toen Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 16. beschrijving van de arbeidsomstandigheden Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 40. (anti-christelijke arbeidersvereniging).
Op deze wijze stelde Leo XIII in het voetspoor van zijn voorgangers een blijvend paradigma voor de Kerk vast. Deze moet zich inderdaad uitspreken over bepaalde menselijke situaties van individuen en van nationale en internationale gemeenschappen, waarvoor zij een echte leer formuleert, een corpus, dat het haar veroorlooft de sociale werkelijkheden te analyseren, zich erover uit te spreken en richtlijnen aan te geven voor een juiste oplossing van de problemen die eruit voortvloeien.
Ten tijde van Leo XIII werd een dergelijke opvatting over het rechten en de plicht van Kerk lang niet algemeen aanvaard. Er heerste namelijk een tweevoudige tendens: een tendens die gericht was op deze wereld en op dit leven, waar het geloof buiten moest blijven, en een andere tendens die gericht was op een louter bovenaards heil, dat echter geen licht en richting gaf aan het aardse bestaan. De houding waarvan de Paus blijk gaf door het publiceren van de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891), gaf aan de Kerk als het ware een “statuut van burgerschap” in de veranderlijke werkelijkheden van het openbare leven. Dat zou vervolgens nog meer bevestigd worden. Het onderricht en de verspreiding van de sociale leer behoren inderdaad tot de zending van de Kerk om het evangelie te verkondigen en zijn een wezenlijk onderdeel van de christelijke boodschap, wan die leer houdt de directe gevolgen van die boodschap voor het maatschappelijke leven voor en plaats het dagelijkse werk en de strijd voor rechtvaardigheid in het kader van het getuigenis over Christus de Verlosser. Zij vormt bovendien een bron van eenheid en vrede tegenover de conflicten welke onvermijdelijk opkomen in de sociaal-economische sector. Op deze wijze wordt het mogelijk om de nieuwe situaties te beleven zonder de transcendente waardigheid van de mens te verlagen, noch in zichzelf noch in de tegenstanders, en om ze tot juiste oplossing te brengen.
De geldigheid van dit standpunt biedt mij de geschikte gelegenheid om nu, honderd jaren later, ook een bijdrage te leveren tot de verdere ontwikkeling van de christelijke sociale leer. De “nieuwe evangelisatie” , waaraan de moderne wereld dringend behoefte heeft en waarop ik meermalen aangedrongen heb, moet onder haar wezenlijke elementen de verkondiging van de sociale leer van de Kerk tellen, welke ook nu, zoals ten tijde van Leo XIII, geschikt is de juiste weg aan te wijzen om te beantwoorden aan de grote uitdagingen van het huidige tijdvak, op het moment dat de ongeloofwaardigheid van de ideologieën toeneemt. Zoals moet men herhalen dat er buiten het Evangelie geen werkelijke oplossing voor het ”sociale vraagstuk" is en dat anderzijds de “nieuwe dingen” in het Evangelie hun waarheidsgehalte en de vereiste morele aanpak kunnen vinden.
Leo XIII, die zich voorstelde licht te werpen op het conflict dat geschapen was tussen kapitaal en arbeid, bevestigde de fundamentele rechten van de arbeiders. De sleutel voor het lezen van zijn tekst is derhalve de waardigheid van de arbeider als zodanig en daarom de waardigheid van de arbeid, welke omschreven wordt als "de inspanning om die goederen te verwerven, welke noodzakelijk zijn voor de verschillende levensbehoeften, allereerst voor de instandhouding van het leven zelf". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 34 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 18. v. De Paus kwalificeert de arbeid als "persoonlijk", omdat "de werkkracht innerlijk verboden is met de persoon en het volle eigendom is van hem, door wie ze wordt uitgeoefend en tot wiens nut zij bestemd is". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 34 De arbeid hoort zo tot de roeping van iedere mens, die zich juist uitdrukt en verwerkelijkt in de activiteit van zijn werk. De arbeid heeft tegelijk een "sociale" dimensie vanwege zijn nauwe betrekking zowel met het gezin als met het algemeen welzijn, aangezien "het absoluut waar is, dat de rijkdom van de staten uit niet anders voortkomt dan uit de werkzaamheid van de arbeiders". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 27 Ik heb dat herhaald en ontwikkeld in de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981) H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 1.2.6.
Een ander belangrijk beginsel is zonder twijfel dat van het recht op "privé-eigendom". Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 5-10 De ruimte die de encycliek hieraan wijdt, toont de betekenis die eraan geven wordt. De Paus is zich wel bewust van het feit dat de privé-eigendom geen absolute waarde is en laat niet na de beginselen te verkondigen die een noodzakelijke aanvulling vormen, zoals dat van de universele bestemming van de aardse goederen. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 7
Het is anderzijds zonder meer waar dat het type privé-eigendom dat hij voornamelijk beschouwt, dat van het grondbezit is. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 7-8 Maar dit verhinderd niet dat de redenen die aangevoerd zijn om de privé-eigendom te beschermen of om het recht om te bezitten wat nodig is voor de ontwikkeling van zichzelf en van het eigen gezin, te bevestigen, heden hun waarde behouden, welke concrete vorm dit recht ook mag aannemen. Dit moet opnieuw bevestigd worden zowel in verband met de veranderingen waarvan wij getuige zijn en die plaatsgevonden hebben in de systemen waarin de collectieve eigendom van de productiemiddelen heerste, als in verband met de toenemende verschijnselen van armoede of, meer precies, in verband met de belemmeringen voor het privé-bezit, welke zich vertonen in zovele delen van de wereld, met inbegrip van die waarin de systemen overheersen welke van de bevestiging van het recht op privé-bezit hun steunpunt maken. Tengevolge van die veranderingen en van het voorduren van de armoede blijkt een diepere analyse van het probleem nodig. Zoals verderop gebeuren zal.
In nauwe verband met het recht op privé-bezit bevestigt de encycliek van Leo XIII tevens andere eigen en onvervreemdbare rechten van de mens. Hieronder neemt het "natuurlijk recht van de mens" om particuliere verengingen te vormen de voornaamste plaats in, gezin de ruimte die de Paus eraan wijdt en het gewicht dat hij eraan toekent. Dit betekent vooral het recht om beroepsorganisaties van ondernemers en arbeiders of van arbeiders alleen te vormen. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 38.41 Hier vindt men de reden waarom de Kerk de vorming van wat men algemeen vakbonden noemt, verdedigt en goedkeurt, zeker niet uit ideologische vooroordelen of om te wijken voor een klassegeest, maar omdat het recht om zich te verenigen een natuurlijke recht van de mens is en dus een recht dat voorafgaat aan zijn integratie in de politieke maatschappij. Inderdaad "kan de staat het bestaan ervan niet verhinderen", want "de staat is ingesteld tot bescherming niet tot vernietiging van het natuurrecht. En als hij het oprichten van verenigingen onder de burgers verbood, zou hij tegen zichzelf ingaan". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 38
Samen met dit recht dat de Paus – zoals benadrukt moet worden – uitdrukkelijk toekent aan de arbeiders of, vervolgens zijn taalgebruik, aan de "proletariërs", is met evenveel duidelijkheid het recht bevestigd op "beperking van de werktijd", op wettelijke rust en op een andere behandeling van kinderen en vrouwen Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 29 wat de aard en de duur van het werk betreft.
Als men voor ogen houdt wat de geschiedenis zegt over de toegelaten of minstens niet wettelijk uitgesloten praktijken met betrekking tot het arbeidscontract zonder enige garantie aangaande het aantal werkuren en de hygiënische omstandigheden van het arbeidsmilieu en nog zonder rekening te houden met leeftijd en sekse van de kandidaten voor het werk, dan begrijpt men goed de strenge uitspraak van de Paus, die schrijft: "Zowel werk eisen, dat de geest door de overmatige arbeid afstompt en tevens het lichaam onder de vermoeienis bezwijkt, is onrechtvaardig en onmenselijk". Onder verwijzing naar het "contract", bedoeld om degelijke "arbeidsverhoudingen" van kracht te doen worden, verkaart hij met nog grotere nauwkeurig: "Bij elk contract, dat gesloten wordt tussen werkgevers en arbeiders behoort deze uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde" dat op gepaste wijze wordt voorzien in de rusttijd die nodig is om de arbeiders "de krachten te hergeven die door de arbeid verbruik zijn". Vervolgens besluit hij: "Het zou immoreel zijn, een andere overeenkomst te treffen". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 29
Onmiddellijk daarna vermeldt de Paus een ander recht van de arbeider als persoon. Het om het recht op een "rechtvaardige loon", dat niet overgelaten mag worden aan de vrije overeenkomst van de partijen, zodat de werkgever, als "hij het overeenkomen loon had uitbetaald, ten volle aan zijn verplichting zou lijken voldaan te hebben en verder niets meer verschuldigd zou lijken te zijn". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 29 In die tijd zei men dat de staat geen macht heeft om tussenbeide te komen in de vaststelling van de contracten, behalve om de nakoming te verzekeren van wat uitdrukkelijk overeenkomen is. Een dergelijke louter pragmatische en door een rigoureus individualisme geïnspireerde opvatting over de betrekkingen tussen werkgevers en arbeiders wordt streng gelaakt in de encycliek, omdat zij strijdig is met de tweevoudige aard van de arbeid, als persoonlijke en als noodzakelijke werkelijkheid. Want de arbeid, die als persoonlijke werkelijkheid onder de beschikking valt die ieder heeft over de eigen mogelijkheden en krachten, wordt als noodzakelijke werkelijkheid geregeld door de ernstige plicht die ieder heeft om "zich in leven te houden". De Paus besluit: "Daaruit volgt noodzakelijk het recht op het verwerven van de middelen voor de instandhouding van het leven, waarin de laagste klasse slechts door het arbeidsloon kan voorzien". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 29
Het loon moet toereikend zijn voor het levensonderhoud van de arbeider en zijn gezin. "Gesteld dat een arbeider, door nood gedwongen of uit vrees voor erger, hardere voorwaarden aanvaardt en zelfs tegen zijn wil moet aanvaarden, omdat zij door de werkgever of de ondernemer worden opgelegd, dan ondergaat hij geweld, waartegen de rechtvaardigheid protesteert". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 30
Mochten deze woorden, die geschreven zijn toen het "wilde kapitalisme" in opmars was, nu niet met dezelfde strengheid herhaald behoeven te worden. Helaas ontmoet men nu nog gevallen van contracten tussen werkgevers en arbeiders, waarin de meest elementaire rechtvaardigheid inzake de arbeid van minderjarigen of vrouwen, de werktijden, de hygiënische toestand van de werkplaatsen en een billijk loon ontbreekt. En dit ondanks de internationale verklaringen en conventies dienaangaande Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948) en de binnenlandse wetten van de staten. De Paus wees aan het "openbare gezag" de "strikte plicht" toe om passende zorg te dragen voor het welzijn van de arbeiders, omdat als het dit niet deed, de rechtvaardigheid geschonden zou worden; hij aarzelde zelfs niet te spreken van "verdelende rechtvaardigheid". Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 27
Leo XIII voegt aan die rechten een andere recht toe, steeds de conditie van de arbeiders betreffend, dat ik wil vermelden vanwege de betekenis die het heeft: het recht om vrijelijk zijn godsdienstige plichten te vervullen. De Paus verkondigt dit recht in de context van de andere rechten en plichten van de arbeiders, ondanks het algemene klimaat dat ook in zijn tijd bepaalde zaken als uitsluitend tot de privé-sfeer behorend beschouwde. Hij bevestigt de noodzaak van de zondagsrust, opdat de mens gebracht wordt tot de gedachte aan de hemelse goederen en tot eredienst die verschuldigd is aan goddelijke majesteit. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 29 Van dit recht, dat in een gebod geworteld is, mag niemand de mens beroven: "Niemand mag de waarheid van de mens, waarover God zelf niet grote eerbied beschikt, ongestraft krenken". Bijgevolg moet de staat aan de arbeider de uitoefening van deze vrijheid verzekeren. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 28
Het zou geen verrassing zijn in deze duidelijke uitspraak de kiem te zien van het beginsel van het recht op godsdienstvrijheid, dat vervolgens voorwerp is geworden van vele plechtige internationale verklaringen en overeenkomsten, Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948) Vgl. Verenigde Naties, Verklaring over de uitbanning van iedere vorm van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging als mede van de bekende verklaring van het Concilie en van mijn herhaalde onderricht. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan de staatshoofden bijeen in de conferentie voor veiligheid en samenwerking in Europa te Madrid, Over de godsdienstvrijheid (1 sept 1980) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Boodschap voor de 21e Wereldvredesdag 1988, Godsdienstvrijheid, voorwaarde tot een vreedzame samenleving (8 dec 1987) Wat dit betreft moet men zich afvragen of de wettelijk van kracht zijnde verordeningen en de praktijk van de geïndustrialiseerde maatschappijen nu het elementaire recht op zondagsrust werkelijk verzekeren.
Een andere belangrijke gedachte, die rijk is aan lering voor onze tijd, is de opvatting over de betrekkingen tussen de staat en de burgers. De encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) kritiseert de twee sociale en economische systemen, het socialisme en het liberalisme. Aan het socialisme is het eerste deel gewijd, waarin het recht op de privé-eigendom bevestigd wordt. Aan het liberalisme is geen speciale sectie gewijd, maar – en dit verdient aandacht – de kritiek daarop wordt gegeven als het thema van de plichten van de staat behandeld wordt. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 5-10.34.38 De staat mag er zich niet toe beperken te "zorgen voor een deel van de burgers", namelijk voor het rijke en welvarende deel, en hij mag niet "het andere deel verwaarlozen", dat ongetwijfeld de grote meerderheid van het sociale lichaam vormt. Anders schendt men de rechtvaardigheid die wil dat men ieder het zijne geeft. "Bij het beschermen van de rechten van de individuen moet vooral aandacht geschonken worden aan de geringen en armen. Want de klasse van de rijken is door eigen middelen beschut en heeft dus de bescherming van de overheid minder nodig; maar de klasse van de armen, die niet uit eigen kracht beveiligd is, steunt vooral op de bescherming van de staat. Daarom moet deze zijn bijzondere zorg en voorzieningen uitstrekken tot de loonarbeiders, die tot het grote aantal van de behoeftigen behoren". Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 29
Deze passages hebben nu vooral waarde in verband met de nieuwe vormen van armoede in de wereld, en ook omdat het uitspraken zijn die niet afhangen van een bepaalde opvatting over de staat noch van een particuliere politieke theorie. De Paus bevestigd een elementair beginsel van iedere gezonde politieke organisatie, namelijk het beginsel dat individuen des te meer de bemoeiing en de zorg van anderen en in openbare gezag nodig hebben naarmate zij meer onbeschermd zijn in de maatschappij.
Zo blijkt het beginsel dat wij nu het beginsel van de solidariteit noemen en waarvan ik de geldigheid zowel in de binnenlandse orde van iedere natie als in de internationale orde in herinnering heb gebracht in de encycliek, H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 38-40 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961) één van de grondbeginselen te zijn van de christelijke opvatting over de politieke en sociale organisatie. Door Leo XIII is het verschillende malen vermeld onder de naam van "vriendschap", welke wij reeds in Griekse filosofie aantreffen. Door Pius XI is het aangeduid met de niet minder veelbetekende naam "sociale liefde", terwijl Paulus VI, die het begrip heeft uitgebreid volgens de moderne en veelvoudige dimmensies van het sociale vraagstuk, sprak van "beschaving van liefde". Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 18-19 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931) Vgl. H. Paus Paulus VI, Homilie, Bij de sluiting van het Heilig Jaar 1975 (25 dec 1975) Vgl. H. Paus Paulus VI, Boodschap, Wereldvredesdag 1977, Wanneer je vrede wilt, verdedig het leven (8 dec 1976), 16
De herlezing van de encycliek van Leo XIII in het licht van de hedendaagse werkelijkheden maakt het mogelijk de constante zorg en toewijding van de Kerk jegens die categorieën van mensen naar wie de liefde van de Heer Jezus bij voorkeur uitgaat, naar waarde te schaten. De inhoud van de tekst is een uitmuntend getuigenis van de continuïteit in de Kerk van de zogenaamde "voorkeursliefde voor de armen", een voorkeur die ik omschreven heb als een "speciale vorm van voorrang in de beoefening van de christelijke liefde". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 42 De encycliek over het arbeidsvraagstuk is dus een encycliek over de armen en over de verschrikkelijke toestand waarin het nieuwe en niet zelden gewelddadig proces van de industrialisatie grote menigten gebracht had. Ook nu brengen in een groot deel van de wereld soortgelijke processen van sociale, economische en politieke verandering dezelfde kwalen voort.
Als Leo XIII een beroep doet op de staat om overeenkomstig de rechtvaardigheid verbetering te brengen in de toestand van de armen, dan doet hij dat ook omdat hij terecht erkent dat de staat de taak heeft om te waken over het algemeen welzijn en om er voor te zorgen dat iedere sector van het maatschappelijke leven, de economische sector niet uitgesloten, bijdraagt tot de bevordering ervan, zij het met respect voor de rechtvaardige automatisme van iedere sector. Dat moet echter niet tot de gedachte leiden dat voor Paus Leo iedere oplossing van het sociale vraagstuk van de staat moet komen. Hij dringt integendeel meermalen aan op de noodzakelijke grenzen van de tussenkomst van de staat, die het karakter van middel heeft, aangezien het individu, het gezin en de maatschappij vóór de staat komen, die bestaat om hun rechten te beschermen, niet om ze te verstikken. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 8.34.38
De actualiteit van deze overweging kan niemand ontgaan. Het zal nuttig zijn verderop terug te komen op het belangrijke thema van de begrenzingen die eigen zijn aan de natuur van de staat. De punten die onderstreept zijn – zeker niet de enige van de encycliek – worden voortdurend voorgehouden in het sociale onderecht van de Kerk, ook in het licht van de gezonde opvatting over de privé-eigendom, de arbeid en het economische proces en over de werkelijkheid van de staat en vooral van de mens zelf. Andere thema’s zullen vervolgens vermeld worden bij het onderzoeken van bepaalde aspecten van de hedendaagse werkelijkheid. Het past echter om nu reeds voor ogen te houden dat, wat de inslag en in zekere zin de leidraad van de encycliek en heel de sociale leer van de Kerk vormt, de juiste opvatting is over de mens en over zijn unieke waarde, omdat "de mens (...) op aarde het enige schepsel is dat om zichzelf door God is gewild". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24 Hij heeft in de mens zijn beeld en gelijkenis gebeiteld Vgl. Gen. 1, 26 en hem een onvergelijkelijke waardigheid verleend, waarop de encycliek meermalen aandringt. Naast de rechten die de mens verwerft met zijn eigen arbeid, bestaan er immers rechten die niet de tegenwaarde zijn van door hem verricht werk maar voortvloeien uit zijn wezenlijke waardigheid als mens.