H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
Onmiddellijk daarna vermeldt de Paus een ander recht van de arbeider als persoon. Het om het recht op een "rechtvaardige loon", dat niet overgelaten mag worden aan de vrije overeenkomst van de partijen, zodat de werkgever, als "hij het overeenkomen loon had uitbetaald, ten volle aan zijn verplichting zou lijken voldaan te hebben en verder niets meer verschuldigd zou lijken te zijn". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 29 In die tijd zei men dat de staat geen macht heeft om tussenbeide te komen in de vaststelling van de contracten, behalve om de nakoming te verzekeren van wat uitdrukkelijk overeenkomen is. Een dergelijke louter pragmatische en door een rigoureus individualisme geïnspireerde opvatting over de betrekkingen tussen werkgevers en arbeiders wordt streng gelaakt in de encycliek, omdat zij strijdig is met de tweevoudige aard van de arbeid, als persoonlijke en als noodzakelijke werkelijkheid. Want de arbeid, die als persoonlijke werkelijkheid onder de beschikking valt die ieder heeft over de eigen mogelijkheden en krachten, wordt als noodzakelijke werkelijkheid geregeld door de ernstige plicht die ieder heeft om "zich in leven te houden". De Paus besluit: "Daaruit volgt noodzakelijk het recht op het verwerven van de middelen voor de instandhouding van het leven, waarin de laagste klasse slechts door het arbeidsloon kan voorzien". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 29
Het loon moet toereikend zijn voor het levensonderhoud van de arbeider en zijn gezin. "Gesteld dat een arbeider, door nood gedwongen of uit vrees voor erger, hardere voorwaarden aanvaardt en zelfs tegen zijn wil moet aanvaarden, omdat zij door de werkgever of de ondernemer worden opgelegd, dan ondergaat hij geweld, waartegen de rechtvaardigheid protesteert". Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 30
Mochten deze woorden, die geschreven zijn toen het "wilde kapitalisme" in opmars was, nu niet met dezelfde strengheid herhaald behoeven te worden. Helaas ontmoet men nu nog gevallen van contracten tussen werkgevers en arbeiders, waarin de meest elementaire rechtvaardigheid inzake de arbeid van minderjarigen of vrouwen, de werktijden, de hygiënische toestand van de werkplaatsen en een billijk loon ontbreekt. En dit ondanks de internationale verklaringen en conventies dienaangaande Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948) en de binnenlandse wetten van de staten. De Paus wees aan het "openbare gezag" de "strikte plicht" toe om passende zorg te dragen voor het welzijn van de arbeiders, omdat als het dit niet deed, de rechtvaardigheid geschonden zou worden; hij aarzelde zelfs niet te spreken van "verdelende rechtvaardigheid". Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 27