H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
Het was het "bijna slafelijke juk" aan het begin van de industriële maatschappij dat mijn voorganger dwong het woord te nemen ter verdediging van de mens. In de afgelopen honderd jaren is de Kerk trouw gebleven aan deze taak! Zij is inderdaad tussenbeide gekomen in de turbulente periode van de klassenstrijd na de Eerste Wereldoorlog, om de mens te verdedigen tegen de economische uitbuiting en tegen de tirannie van de totalitaire systemen. Na de Tweede Wereldoorlog heeft zij de waardigheid van de mens centraal gesteld in haar sociale boodschappen en aangedrongen op de universele bestemming van de materiële goederen, op een sociale orde zonder onderdrukking en gebaseerd op de geest van samenwerking en solidariteit. Vervolgens heeft zij aanhoudend bevestigd dat de mens en de maatschappij niet alleen de materiële goederen nodig hebben, maar ook de geestelijke en godsdienstige waarden. Aangezien zij zich steeds beter bewust is dat talrijke mensen niet in de welvaart van de westerse wereld leven, maar in de ellende van de ontwikkelingslanden en aan een situatie onderhevig zijn welke nog die van het "bijna slafelijke juk" is, heeft zij zich bovendien verplicht gevoeld en voelt zij zich verplicht die realiteit met alle duidelijkheid en vrijmoedigheid aan te klagen, ook al weet zij dat haar roepen niet steeds door allen gunstig ontvangen zal worden.
Honderd jaren na de publicatie van de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) staat de Kerk nog steeds voor "nieuwe dingen" en nieuwe uitdagingen. Daarom moet het eeuwfeest alle mensen van goede wil, in het bijzonder de gelovigen, bevestigen in hun inzet.