H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
De Kerk kan geen modellen aanbieden. De reële en werkelijk doeltreffende modellen kunnen alleen ontstaan in het kader van de verschillende historische situaties dank zij de inspanning van alle verantwoordelijken, die de concrete problemen aanpakken in al hun sociale, economische, politieke en culturele aspecten, welke met elkaar verstrengeld zijn. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 36 Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Aan Maurice Kardinaal Roy, bij gelegenheid van de 80ste verjaardag van Rerum Novarum, Octogesima Adveniens (14 mei 1971), 2-5 De Kerk biedt hiervoor als onmisbare ideële oriëntering haar sociale leer aan, welke, zoals gezegd, het positieve van de markt en van de onderneming erkent, maar tegelijk de noodzaak aangeeft dat zij gericht moeten zijn op het algemeen welzijn. Zij erkent ook de rechtmatigheid van de inspanningen van de arbeiders om de volledige eerbiediging van hun waardigheid te verkrijgen en meer ruimte voor deelname aan het leven van het bedrijf, zodat zij, al werken zij samen met anderen en onder leiding van anderen, in zekere zin voor zichzelf kunnen werken, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 15 door de uitoefening van hun intelligentie en vrijheid.
De integrale ontwikkeling van de mens in de arbeid herinnert niet maar bevordert veeleer de grotere productiviteit en doelmatigheid van de arbeid zelf, ook al kan dat de orde van de gevestigde macht verzwakken. Het bedrijf mag niet alleen maar als een “vereniging van kapitalen” gezien worden. het is eigenlijk een “vereniging van mensen”, waarvan op verschillende wijzen en met specifieke verantwoordelijkheden zowel diegenen deel uitmaken die het kapitaal verschaffen dat nodig is voor haar activiteit, als diegenen die eraan meewerken voor hun arbeid. Om deze doelen te bereiken is nog een grote eendrachtige beweging van de arbeiders nodig, waarvan de doelstelling de bevrijding en de integrale verheffing van de mens is.
De relatie tussen de individuele of privé-eigendom en de universele bestemming van de goederen is herlezen in het licht van de “nieuwe dingen” van deze tijd. De mens verwerkelijkt zichzelf door middel van zijn intelligentie en zijn vrijheid en wanneer hij dit doet, neemt hij als voorwerp en werktuig de dingen van de wereld en eigent hij zich deze toe. In deze handhaving ligt de grondslag van het recht op initiatief en op privé-eigendom. Door zijn arbeid zet de mens zich niet alleen in voor zichzelf, maar ook voor de anderen en met de anderen. Iedereen werkt mee aan de arbeid en het welzijn van de anderen. De mens werkt om te voorzien in de behoeften van zijn gezin, van de gemeenschap waarvan hij deel uitmaakt, van de natie en uiteindelijk van heel de mensheid. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 10 Hij werkt bovendien mee aan de arbeid van de anderen die in hetzelfde bedrijf werken, en vervolgens aan de arbeid van de leveranciers of aan consumptie van de cliënten in een ketting van solidariteit die zich steeds verder uitbreidt. Het eigendom van de productiemiddelen, zowel op industrieel als op agrarisch gebied, is juist en wettig als het dient voor een nuttige arbeid. Het wordt daarentegen onwettig als het niet ten nutte gemaakt wordt of dient om de arbeid van anderen te verhinderen, om een winst te maken die niet voortkomt uit het geheel van de uitbreiding van de arbeid en van de maatschappelijke rijkdom, maar veeleer uit de concentratie daarvan, uit de ongeoorloofde uitbuiting, uit de speculatie en uit de verbreking van de solidariteit in de wereld van de arbeid. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 14 Zo’n eigendom kan volstrekt niet gerechtvaardigd zijn en votmt een misbruik voor het aanschijn van God en van de mensen.
De plicht om zijn brood te verdienen in het zweet zijns aanschijns veronderstelt tegelijk het recht op arbeid. Een maatschappij waarin dit recht stelselmatig genegeerd wordt en waarin de maatregelen van economische politiek het de arbeiders niet mogelijk maken een bevredigend niveau van werkgelegenheid te bereiken, kan zijn ethische rechtvaardiging niet vinden noch de sociale vrede verkrijgen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 18 Zoals de mens zichzelf volledig verwerkelijkt in de vrije zelfgave, zo wordt het eigendom moreel gerechtvaardigd in het scheppen, op de verschuldigde wijzen en tijden, van werkgelegenheid voor allen en van gelegenheid voor menselijke groei.