H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
Het is een taak van de staat om te zorgen voor de verdeling en de bescherming van de collectieve goederen, zoals het natuurlijke milieu en het menselijke milieu, waarvan het behoud niet eenvoudig verzekerd kan worden door de mechanismen van de markt. Zoals de staat ten tijde van het oude kapitalisme de plicht had om de fundamentele rechten van de arbeid te verdedigen, zo hebben hij en heel de maatschappij nu bij het nieuwe kapitalisme de plicht om de collectieve goederen te verdedigen, die o.a. het kader vormen waarbinnen het voor iedereen mogelijk is op wettige wijze zijn individuele doelen te bereiken.
Hier bevindt zich een nieuwe limiet van de markt: er zijn collectieve en kwalitatieve behoeften die niet bevredigd kunnen worden door middel van de mechanisme van de markt; er zijn belangrijke menselijke aanspraken die zich aan de logica van de markt onttrekken; er zijn goederen die op grond van hun natuur niet verkocht en gekocht kunnen en moeten worden. De mechanismen van de markt bieden stellig voordelen. Zij helpen o.a. om de hulpbronnen beter aan te wenden en zij bevorderen de uitwisseling van de producten; vooral stellen zij de wil en de voorkeur van de mens centraal, welke in het contract de wil en de voorkeur van een andere persoon ontmoeten. Maar zij brengen het risico mee van een “idolatrie” van de markt, die het bestaan negeert van de goederen die door hun natuur een simpele koopwaar zijn en mogen zijn.