H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
Hier opent zich een groot en vruchtbaar terrein van inzet en strijd in de naam van de rechtvaardigheid voor de vakbonden en de andere arbeidersorganisaties welke de rechten van de arbeiders verdedigen en hun subject-zijn beschermen en tegelijk een wezenlijke functie van culturele aard vervullen teneinde hen op meer volledige en waardige wijze te doen deelnemen aan het leven van de natie en hen te helpen op de weg van de ontwikkeling.
In deze zin kan men met recht spreken van strijd tegen een economisch systeem in de zin van een methode die de absolute overmacht verzekert van het kapitaal, van het bezit van de productiemiddelen en van de grond, over de vrije subjectiviteit van de arbeid van de mens. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 7 Aan deze strijd tegen zo’n systeem biedt zich als alternatief model niet het socialistische systeem aan, dat feitelijk een staatskapitalisme blijkt te zijn, maar een maatschappij van de vrije arbeid, de onderneming en de medezeggenschap. Deze verzet zich niet tegen de markt, maar vraagt dat zij op passende wijze door de sociale krachten en door de staat wordt gecontroleerd teneinde de vervulling te garanderen van de fundamentele eisen van de gehele maatschappij.
De Kerk erkent de rechtmatige functie van de winst als graadmeter van de goede loop van het bedrijf. Als een bedrijf winst maakt betekent dit dat de productiefactoren op passende wijze aangewend zijn en de overeenkomstige menselijke behoeften op de verschuldigde wijze bevredigd zijn. Toch is de winst niet de enige aanwijzing voor de toestand van het bedrijf. Het is mogelijk dat de economische rekeningen kloppen en tegelijk de mensen, die het kostbaarste vermogen van het bedrijf vormen, vernederd en in hun waardigheid gekwetst worden. Behalve dat dit moreel ontoelaatbaar is, moet het ook op den duur negatieve weerslag hebben op de economische efficiëntie van het bedrijf. Het doel van de onderneming is inderdaad niet eenvoudig het maken van winst, maar het bestaan zelf van de onderneming als gemeenschap van mensen die op verschillende wijzen streven naar de bevrediging van hun fundamentele behoeften en een bijzondere groep vormen ten dienste van heel de maatschappij. De winst is een regelaar van het leven van het bedrijf, maar niet de enige. Naast de winst moet men andere menselijke en morele factoren in aanmerking nemen die op lange termijn minstens even wezenlijk zijn voor het leven van de onderneming.
Men heeft gezien hoe onaanvaardbaar de bewering is dat de nederlaag van het zogenaamde ”reële socialisme” het kapitalisme als enig model van economische organisatie overlaat. Men moet de barrières en de monopolies afbreken die vele landen aan de rand van de ontwikkeling laten staan, en aan allen, individuen en naties, de basiscondities verzekeren die hun toestaan deel te nemen aan de ontwikkeling. Dit doel vraagt programmatische en verantwoorde inspanningen van de kant van heel de internationale gemeenschap. Het is nodig dat de sterkste naties aan de zwakste gelegenheden voor integratie in het internationale leven weten te bieden en dat de zwakste naties die gelegenheden weten aan te grijpen door de noodzakelijke inspanningen en offers op te brengen, de stabiliteit van het politiek en economisch kader te verzekeren, alsmede de zekerheid van de toekomstperspectieven, de groei van de capaciteiten van hun eigen arbeiders en de vorming van kundige ondernemers die zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 8
Op dit ogenblik drukt op de positieve inspanningen die wat dit betreft verricht zijn, het grotendeels nog onopgeloste problemen van de buitenlandse schuld van de armste landen. Het beginsel dat de schulden betaald moeten worden, is zeker juist. Maar het is niet geoorloofd betaling te vragen of te eisen, als dit in feite politieke keuzen zou opleggen die gehele volken tot de honger en de wanhoop drijven. Men kan niet eisen dat de schulden die aangegaan zijn, betaald worden met ondraaglijke offers. In deze gevallen is het nodig – zoals overigens gedeeltelijk gebeurt – wegen te vinden voor verlichting, uitstel of ook kwijtschelding van de schuld welke verenigbaar zijn met het fundamentele recht van de volkeren op voortbestaan en vooruitgang.