H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
Het lijkt erop dat, op het niveau van de afzonderlijke naties als op dat van de internationale betrekkingen, de vrije markt het meest doelmatige werktuig is om de hulpbronnen aan te wenden en op doeltreffende wijze te beantwoorden aan de behoeften. Dat geldt echter alleen voor de behoeften die "solvent” zijn, over koopkracht bezitten, en voor de hulpbronnen die ”verkoopbaar” zijn, in staat zijn een passende prijs te verkrijgen.
Maar er bestaan talrijke menselijke behoeften die geen toegang tot de markt hebben. Het is een strikte plicht van rechtvaardigheid en waarheid te verhinderen dat de fundamentele menselijke behoeften onbevredigd blijven en dat de mensen op wie zij drukken, te gronde gaan. Het is bovendien nodig dat deze behoeftige mensen geholpen worden om kennis te verwerven, om toe te treden tot de kring van de onderlinge relaties, om hun bekwaamheden te ontwikkelen teneinde capaciteiten en hulpbronnen op de beste wijze ten nutte te maken. Nog eerder dan de logica van de uitwisseling van gelijkwaardige zaken en van de vormen van rechtvaardigheid die daarmee verbonden zijn, bestaat er iets dat aan de mens verschuldigd is omdat hij mens is, krachtens zijn verheven waardigheid. Dat iets dat verschuldigd is, brengt onlosmakelijk de mogelijkheid mee om te overleven en om een actieve bijdrage te leveren tot het algemeen welzijn van de mensheid.
In de context van de Derde Wereld behouden de doelstellingen welke de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) heeft aangegeven om te vermijden dat de arbeid van de mens en de mens zelf gereduceerd worden tot het niveau van simpele koopwaar, hun geldigheid en moeten ze in bepaalde gevallen nog bereikt worden: een voldoende loon voor het leven van het gezin, de sociale verzekeringen voor de ouderdom en de werkloosheid en adequate bescherming van de arbeidsvoorwaarden.