• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Leo XIII heeft in de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891)
tegen het socialisme van zijn tijd het natuurlijke karakter van het recht op privé-eigendom met kracht en met verschillende argumenten bevestigd. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 5-10.30 Dit recht, dat fundamenteel is voor de zelfstandigheid en de ontwikkeling van de mens, is altijd verdedigd door de Kerk tot aan onze dagen toe. De Kerk leert eveneens dat de eigendom van de goederen geen absoluut recht is, maar dat in zijn natuur van menselijk recht zijn eigen grenzen aangegeven zijn.

Terwijl hij het recht op privé-eigendom verkondigde, verklaarde de Paus met dezelfde duidelijkheid dat het ‘’gebruik’’ van de goederen, dat aan de vrijheid is overgelaten, ondergeschikt is aan de oorspronkelijke algemene bestemming ervan als geschapen goederen en ook aan de wil van Jezus Christus, welke in het Evangelie geopenbaard is. De Paus heeft namelijk geschreven: “De gefortuneerden zijn dus gewaarschuwd (...). De rijken moeten met schrik vervuld worden door de ongewone dreigingen van Jezus Christus dat zij eens strenge rekenschap zullen moeten afleggen aan de goddelijke Rechter over het gebruik van hun goederen“. Sint Thomas van Aquino citerend heeft hij eraan toegevoegd: “Wanneer gevraagd wordt hoe men van de goederen gebruik moet maken, dan aarzelt de Kerk (...) niet om te antwoorden dat 'de mens wat dit betreft de stoffelijke goederen niet moet bezitten als zijn eigen goederen maar als gemeenschappelijke goederen'”, omdat “boven de menselijke wetten en oordelen de wet en het oordeel van Christus staan”. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 18-19

De opvolgers van Leo XIII hebben de tweevoudige stelling herhaald: de noodzaak en dus de rechtmatigheid van de privé-eigendom en tevens de beperkingen waaraan hij onderworpen is. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931) Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941) Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 119-121 Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 22-24 Ook het Tweede Vaticaans Concilie heeft de traditionele leer opnieuw voorgehouden met woorden die waard zijn herhaald te worden:

“Daarom moet de mens, in het gebruik van deze goederen, de uitwendige dingen die hij gewettigd bezit niet slechts beschouwen als zijn privé-eigendom, maar ook als gemeenschappelijk, in deze zin dat ze niet alleen hemzelf maar ook anderen tot voordeel kunnen strekken”.

En even verder:

“Het privé-bezit of een zekere zeggenschap over goederen geeft een ieder de toch wel noodzakelijke ruimte voor de autonomie van de persoon en het gezin, het moet beschouwd worden als een verlengstuk van de menselijke vrijheid (...). Het privé-bezit heeft van nature een sociaal aspect, dat zijn grond vindt in de wet van de algemene bestemming van goederen”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 69.71

Ik heb deze leer herhaald, het eerst in de H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak
Tot de Bisschoppen van Latijns-Amerika bij de Opening van hun derde conferentie in Puebla (Mexico)
De beginselen van de geloofsverkondiging
(28 januari 1979)
en vervolgens in de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981)
en H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987)
.

Als men dit onderricht over het recht op privé-eigendom en de algemene bestemming van de goederen herleest met betrekking tot onze tijd, dan kan men de vraag stellen naar de oorsprong van de goederen waarmee de mens in zijn levensonderhoud voorziet en zijn behoeften bevredigt in die voorwerp van zijn rechten zijn.

De eerste oorsprong van al wat goed is, is de daad van God zelf die de aarde en de mens geschapen heeft en de aarde aan de mens gegeven heeft om haar door zijn werk te onderwerpen en er de vruchten van te genieten Vgl. Gen. 1, 28-29 . God heeft de aarde aan heel het mensengeslacht gegeven, opdat zij alle leden ervan onderhoudt zonder iemand uit te sluiten of te bevoorrechten. Hier ligt de wortel van de universele bestemming van de goederen van de aarde. Om reden van haar vruchtbaarheid en haar vermogen om de behoeften van de mens te bevredigen is zij de eerste gave van God voor het onderhoud van het menselijke leven. Welnu, de aarde geeft haar vruchten niet zonder een speciaal antwoord van de mens op Gods gave, d.w.z. zonder de arbeid. Door middel van de arbeid slaagt de mens er met gebruik van zijn verstand en vrije wil in de aarde te onderwerpen en maakt hij er zijn waardige woonplaats van. Op deze wijze maakt hij deel van de aarde tot het zijne, het deel dat hij zich met zijn arbeid verworven heeft. Hier ligt de oorspong van de individuele eigendom. En de mens heeft natuurlijk ook de verantwoordelijkheid om niet te verhinderen dat andere mensen delen in de gave van God, ja, hij moet met hen samenwerken om heel de aarde te onderwerpen.

In de geschiedenis vindt men altijd deze twee factoren, de arbeid en de aarde, terug aan de oorsprong van iedere menselijke samenleving. Maar zij staan niet altijd in eenzelfde verhouding tot elkaar. Vroeger bleek de natuurlijke vruchtbaarheid van de aarde, die feitelijk de voornaamste factor van de rijkdom was, terwijl de arbeid er als het ware een hulp en steun voor was. In onze tijd wordt de rol van de menselijke arbeid als productiefactor van de immateriële en materiële rijkdommen steeds belangrijker. Bovendien wordt het duidelijk dat de arbeid van de ene mens op natuurlijke wijze vervlochten is met de arbeid van andere mensen. Werken is nu meer dan ooit een werken met de anderen en een werken voor de anderen; het is iets voor iemand doen. De arbeid is des te meer vruchtbaar en productief naarmate de mens meer in staat is om de productieve mogelijkheden van de aarde te kennen en grondig de behoeften te begrijpen van de andere mens voor wie de arbeid verricht wordt.

De Kerk kan geen modellen aanbieden. De reële en werkelijk doeltreffende modellen kunnen alleen ontstaan in het kader van de verschillende historische situaties dank zij de inspanning van alle verantwoordelijken, die de concrete problemen aanpakken in al hun sociale, economische, politieke en culturele aspecten, welke met elkaar verstrengeld zijn. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 36 Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Aan Maurice Kardinaal Roy, bij gelegenheid van de 80ste verjaardag van Rerum Novarum, Octogesima Adveniens (14 mei 1971), 2-5 De Kerk biedt hiervoor als onmisbare ideële oriëntering haar sociale leer aan, welke, zoals gezegd, het positieve van de markt en van de onderneming erkent, maar tegelijk de noodzaak aangeeft dat zij gericht moeten zijn op het algemeen welzijn. Zij erkent ook de rechtmatigheid van de inspanningen van de arbeiders om de volledige eerbiediging van hun waardigheid te verkrijgen en meer ruimte voor deelname aan het leven van het bedrijf, zodat zij, al werken zij samen met anderen en onder leiding van anderen, in zekere zin voor zichzelf kunnen werken, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 15 door de uitoefening van hun intelligentie en vrijheid.

De integrale ontwikkeling van de mens in de arbeid herinnert niet maar bevordert veeleer de grotere productiviteit en doelmatigheid van de arbeid zelf, ook al kan dat de orde van de gevestigde macht verzwakken. Het bedrijf mag niet alleen maar als een “vereniging van kapitalen” gezien worden. het is eigenlijk een “vereniging van mensen”, waarvan op verschillende wijzen en met specifieke verantwoordelijkheden zowel diegenen deel uitmaken die het kapitaal verschaffen dat nodig is voor haar activiteit, als diegenen die eraan meewerken voor hun arbeid. Om deze doelen te bereiken is nog een grote eendrachtige beweging van de arbeiders nodig, waarvan de doelstelling de bevrijding en de integrale verheffing van de mens is.

De relatie tussen de individuele of privé-eigendom en de universele bestemming van de goederen is herlezen in het licht van de “nieuwe dingen” van deze tijd. De mens verwerkelijkt zichzelf door middel van zijn intelligentie en zijn vrijheid en wanneer hij dit doet, neemt hij als voorwerp en werktuig de dingen van de wereld en eigent hij zich deze toe. In deze handhaving ligt de grondslag van het recht op initiatief en op privé-eigendom. Door zijn arbeid zet de mens zich niet alleen in voor zichzelf, maar ook voor de anderen en met de anderen. Iedereen werkt mee aan de arbeid en het welzijn van de anderen. De mens werkt om te voorzien in de behoeften van zijn gezin, van de gemeenschap waarvan hij deel uitmaakt, van de natie en uiteindelijk van heel de mensheid. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 10 Hij werkt bovendien mee aan de arbeid van de anderen die in hetzelfde bedrijf werken, en vervolgens aan de arbeid van de leveranciers of aan consumptie van de cliënten in een ketting van solidariteit die zich steeds verder uitbreidt. Het eigendom van de productiemiddelen, zowel op industrieel als op agrarisch gebied, is juist en wettig als het dient voor een nuttige arbeid. Het wordt daarentegen onwettig als het niet ten nutte gemaakt wordt of dient om de arbeid van anderen te verhinderen, om een winst te maken die niet voortkomt uit het geheel van de uitbreiding van de arbeid en van de maatschappelijke rijkdom, maar veeleer uit de concentratie daarvan, uit de ongeoorloofde uitbuiting, uit de speculatie en uit de verbreking van de solidariteit in de wereld van de arbeid. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 14 Zo’n eigendom kan volstrekt niet gerechtvaardigd zijn en votmt een misbruik voor het aanschijn van God en van de mensen.

De plicht om zijn brood te verdienen in het zweet zijns aanschijns veronderstelt tegelijk het recht op arbeid. Een maatschappij waarin dit recht stelselmatig genegeerd wordt en waarin de maatregelen van economische politiek het de arbeiders niet mogelijk maken een bevredigend niveau van werkgelegenheid te bereiken, kan zijn ethische rechtvaardiging niet vinden noch de sociale vrede verkrijgen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 18 Zoals de mens zichzelf volledig verwerkelijkt in de vrije zelfgave, zo wordt het eigendom moreel gerechtvaardigd in het scheppen, op de verschuldigde wijzen en tijden, van werkgelegenheid voor allen en van gelegenheid voor menselijke groei.

Document

Naam: CENTESIMUS ANNUS
Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 1 mei 1991
Copyrights: © 1991, Stichting R.K. Voorlichting, Oegstgeest
Bewerkt: 1 juli 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
Trefwoordenlijst voor dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test