H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
De gebeurtenissen van het jaar 1989 geven een voorbeeld van het succes van de wil om te onderhandelen en van de evangelische geest tegen een tegenstander die vastbesloten is zich niet te laten binden door morele beginselen. Zij zijn een waarschuwing voor wie in naam van politiek realisme het recht en de moraal uit de politieke arena willen bannen. De strijd die geleid heeft tot de veranderingen van het jaar 1989 heeft zeker helderheid van geest, matiging, lijden en offers gevraagd. Hij is in zekere zin voortgekomen uit het gebed en zou ondenkbaar geweest zijn zonder een onbegrensd vertrouwen in God, de Heer van de geschiedenis, in wiens handen het hart van de mensen ligt. Het is door het eigen lijden omwille van de waarheid en de vrijheid te verenigen met het lijden van Christus aan het kruis dat de mens het wonder van de vrede kan verrichten en het vaak nauwe pad kan ontwaren tussen de lafheid die wijkt voor het kwaad, en het geweld dat het kwaad verergert terwijl het zich wijs maakt het te bestrijden.
Men mag echter niet blind zijn voor de talloze beperkingen te midden waarvan de vrijheid van de afzonderlijke mens uitgeoefend moet worden. Zij beïnvloeden de vrijheid, maar bepalen haar niet. Zij maken de uitoefening van de vrijheid meer of minder gemakkelijk, maar kunnen haar niet vernietigen. Het is niet alleen vanuit ethisch gezichtspunt ongeoorloofd de natuur van de mens, die geschapen is voor de vrijheid, te miskennen, maar het is ook praktisch onmogelijk. Waar de maatschappij georganiseerd wordt met willekeurige inperking of zelfs onderdrukking van de ruimte waarin de vrijheid wettig uitgeoefend wordt, is het gevolg dat het maatschappelijke leven geleidelijk ontbonden wordt en uiteenvalt.
Bovendien draagt de mens, die voor de vrijheid is geschapen, in zich de wonde van de erfzonde welk hem voortdurend naar het kwaad trekt en maakt dat hij verlossing nodig heeft. Deze leer maakt niet alleen onlosmakelijk deel uit van de christelijke openbaring, maar zij heeft ook een grote hermeneutische waarde, omdat zij helpt om de menselijke realiteit te begrijpen. De mens streeft naar het goede, maar is ook in staat het kwade te doen. Hij kan boven zijn onmiddellijk belang uitstijgen en blijft er toch aan gebonden. De maatschappelijke orde zal des te hechter zijn naarmate zij meer rekening zal houden met dit feit en niet het persoonlijk belang zal stellen tegenover dat van de maatschappij in haar geheel, maar veeleer wijzen van vruchtbare coördinatie zal zoeken. Waar het individuele belang gewelddadig wordt onderdrukt, wordt het vervangen door een drukkend systeem van bureaucratische controle, dat de bronnen van het initiatief en van de creativiteit doet uitdrogen. Wanneer de mensen menen het geheim te bezitten van een volmaakte sociale organisatie die het kwaad onmogelijk maakt, dan geloven zij ook dat zij alle middelen mogen gebruiken om haar te verwezenlijken, ook het geweld of de leugen. De politiek wordt dan een “wereldse godsdienst”, die de illusie heeft het paradijs in deze wereld op te bouwen. Maar geen enkele politieke maatschappij die haar eigen autonomie en wetten heeft, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 36.39 zal ooit mogen worden verward met het Rijk van God. De evangelische gelijkenis van het goede zaad en het onkruid Vgl. Mt. 13, 24-30.36-43 leert dat het alleen aan God toekomt om de onderdanen van het Rijk en die van de Boze te scheiden en dat dit oordeel plaats zal vinden op het einde der tijden. Als de mens de pretentie heeft vooruit te lopen op het oordeel, dan stelt hij zich in de plaats van God en verzet hij zich tegen diens geduld.
Dankzij het kruisoffer van Christus is de overwinning van het Rijk van God eens en voor al behaald. Maar de christelijke conditie brengt de strijd tegen de bekoringen en de krachten van het kwaad mee. Pas aan het eind van de geschiedenis zal de Heer in heerlijkheid wederkeren voor het eindoordeel Vgl. Mt. 25, 31 met de vestiging van de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde Vgl. 2 Pt. 3, 13 Vgl. Openb. 21, 1 . Maar zolang de tijd voortduurt, gaat de strijd tussen goed en kwaad door tot in het hart van de mens.
Wat de Heilige Schrift ons leert aangaande de lotgevallen van het Rijk van God heeft consequenties voor het leven van de tijdelijke maatschappijen die, zoals het woord “tijdelijk“ zegt, tot die werkelijkheid van de tijd behoren met al het onvolmaakte en voorlopige dat deze meebrengt. Het Rijk van God, dat in de wereld is zonder van de wereld te zijn, verlicht de orde van de menselijke maatschappij, terwijl de krachten van de genade haar doordringen en levend maken. Zo ziet men beter de eisen van een menswaardige maatschappij, worden de afwijkingen hersteld en wordt de moed om het goede te doen versterkt. Tot deze taak om de menselijke realiteiten op evangelische wijze te bezielen worden de christenen en in het bijzonder de leken geroepen, samen met alle mensen van goede wil. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk, Christifideles laici (30 dec 1988), 32-41. t.m. 44