H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
Als de reflectie nu verder verdiept wordt en als ook verwezen wordt naar wat gezegd is in de encyclieken H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981) en H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987), moet men eraan toevoegen dat de fundamentele dwaling van het socialisme een antropologische karakter heeft. Het beschouwt de afzonderlijke mens namelijk eenvoudig als een element en een molecule van het maatschappelijke organisme, zodat het welzijn van het individu geheel ondergeschikt wordt gemaakt aan het goed functioneren van het sociaaleconomische mechanisme, terwijl het anderzijds meent dat het welzijn van het individu verwezenlijkt kan worden met voorbijgang van zijn autonome keuze, van de unieke en exclusieve verantwoordelijkheid die hij draagt voor goed of kwaad. Zo wordt de mens gereduceerd tot een reeks van sociale relaties en verdwijnt het begrip van de persoon als autonoom subject van morele beslissingen die door middel van die beslissingen de maatschappelijke orde opbouwt. Uit dit verkeerde begrip van de persoon komen de verdraaiing van het recht, dat de ruimte voor de uitoefening van de vrijheid bepaalt, en ook het verzet tegen het privé-bezit voort. De mens die geheel beroofd is van wat hij "het zijne" kan noemen en van de mogelijkheid om op eigen intiatief zijn leven te verdienen, wordt afhankelijk van de maatschappelijke machine en van hen die haar controleren, wat het hem veel moeilijker maakt om zijn waardigheid van persoon te erkennen en de weg naar de vorming van een authentieke menselijke gemeenschap blokkeert.
Uit de christelijke visie op de mens volgt daarentegen noodzakelijkerwijs een juiste visie op de maatschappij. Volgens de encycliek Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) en heel de sociale leer van de Kerk put het sociale karakter van de mens zich niet uit in de staat, maar realiseert het zich in diverse intermediaire groepen, van het gezin tot aan de economische, sociale, politieke en culturele groepen, welke uit de menselijke natuur zelf voortkomen en steeds binnen de grenzen van het algemeen welzijn hun eigen autonomie hebben. Dat is wat ik de "subjectiviteit" van de maatschappij heb genoemd, dat samen met het subject-zijn van het individu door het "reële socialisme" uitgewist is. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 15. 28
Als men zich verder afvraagt waaruit dit verkeerde begrip van de natuur van de persoon van de "subjectiviteit" van de maatschappij voortkomt, dan moet men antwoorden dat de eerste oorzaak daarvan het atheïsme is. Het is in antwoord op de roep van God, die vervat ligt in het zijn van de dingen, dat de mens zich bewust wordt van zijn transcendente waardigheid. Iedere mens moet dit antwoord geven, waarin het hoogtepunt van zijn menszijn ligt, en geen enkel sociaal mechanisme of collectief subject kan hem vervangen. De ontkenning van God berooft de mens van zijn fundament en leidt er bijgevolg toe dat men de maatschappelijke orde reorganiseert met voorbijgang van de waardigheid en de verantwoordelijkheid van de persoon.
Het atheïsme, waarvan sprake is, heeft overigens een nauwe band met het verlicht rationalisme, dat de menselijke en maatschappelijke werkelijkheid op mechanische wijze opvat. Op deze wijze ontkent men de diepste intuïtie aangaande de ware grootheid van de mens, zijn transcendentie ten opzichte van de wereld van de dingen, de tegenstelling in zijn hart tussen het verlangen naar de volheid van het goede en de eigen ontoereikendheid om het te bereiken, en vooral de behoefte aan verlossing die daaruit voortvloeit.