H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
De herlezing van de encycliek van Leo XIII in het licht van de hedendaagse werkelijkheden maakt het mogelijk de constante zorg en toewijding van de Kerk jegens die categorieën van mensen naar wie de liefde van de Heer Jezus bij voorkeur uitgaat, naar waarde te schaten. De inhoud van de tekst is een uitmuntend getuigenis van de continuïteit in de Kerk van de zogenaamde "voorkeursliefde voor de armen", een voorkeur die ik omschreven heb als een "speciale vorm van voorrang in de beoefening van de christelijke liefde". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 42 De encycliek over het arbeidsvraagstuk is dus een encycliek over de armen en over de verschrikkelijke toestand waarin het nieuwe en niet zelden gewelddadig proces van de industrialisatie grote menigten gebracht had. Ook nu brengen in een groot deel van de wereld soortgelijke processen van sociale, economische en politieke verandering dezelfde kwalen voort.
Als Leo XIII een beroep doet op de staat om overeenkomstig de rechtvaardigheid verbetering te brengen in de toestand van de armen, dan doet hij dat ook omdat hij terecht erkent dat de staat de taak heeft om te waken over het algemeen welzijn en om er voor te zorgen dat iedere sector van het maatschappelijke leven, de economische sector niet uitgesloten, bijdraagt tot de bevordering ervan, zij het met respect voor de rechtvaardige automatisme van iedere sector. Dat moet echter niet tot de gedachte leiden dat voor Paus Leo iedere oplossing van het sociale vraagstuk van de staat moet komen. Hij dringt integendeel meermalen aan op de noodzakelijke grenzen van de tussenkomst van de staat, die het karakter van middel heeft, aangezien het individu, het gezin en de maatschappij vóór de staat komen, die bestaat om hun rechten te beschermen, niet om ze te verstikken. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 8.34.38
De actualiteit van deze overweging kan niemand ontgaan. Het zal nuttig zijn verderop terug te komen op het belangrijke thema van de begrenzingen die eigen zijn aan de natuur van de staat. De punten die onderstreept zijn – zeker niet de enige van de encycliek – worden voortdurend voorgehouden in het sociale onderecht van de Kerk, ook in het licht van de gezonde opvatting over de privé-eigendom, de arbeid en het economische proces en over de werkelijkheid van de staat en vooral van de mens zelf. Andere thema’s zullen vervolgens vermeld worden bij het onderzoeken van bepaalde aspecten van de hedendaagse werkelijkheid. Het past echter om nu reeds voor ogen te houden dat, wat de inslag en in zekere zin de leidraad van de encycliek en heel de sociale leer van de Kerk vormt, de juiste opvatting is over de mens en over zijn unieke waarde, omdat "de mens (...) op aarde het enige schepsel is dat om zichzelf door God is gewild". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24 Hij heeft in de mens zijn beeld en gelijkenis gebeiteld Vgl. Gen. 1, 26 en hem een onvergelijkelijke waardigheid verleend, waarop de encycliek meermalen aandringt. Naast de rechten die de mens verwerft met zijn eigen arbeid, bestaan er immers rechten die niet de tegenwaarde zijn van door hem verricht werk maar voortvloeien uit zijn wezenlijke waardigheid als mens.