H. Paus Johannes Paulus II - 27 maart 1983
Beminde broeders in het priesterschap van Christus!
Aan het begin van het heilig jaar van de verlossing en van het buitengewoon jubileum, dat op 25 maart in Rome en in de gehele Kerk is geopend, wil ik mij tot u richten. De keuze van deze dag, het hoogfeest van de Aankondiging van de Heer en tegelijkertijd van zijn menswording, heeft een bijzondere welsprekendheid. Immers de vleeswording van het Woord in de schoot van de maagd van Nazareth uit kracht van de Heilige Geest is het begin geweest van het mysterie van de verlossing en het heeft zijn hoogtepunt bereikt in het Paasgebeuren met de dood en verrijzenis van de Verlosser. En vanaf die dagen rekenen wij ons jubeljaar, omdat we wensen dat juist in dit jaar het mysterie van de verlossing bijzonder duidelijk naar voren komt en vruchten draagt in het leven van de Kerk. We weten dat dit geheim altijd met ons is en vrucht draagt, dat het de aardse pelgrimstocht van het volk van God altijd vergezelt, het doordringt en het van binnenuit vorm geeft. Toch, als er regelmatig speciaal melding wordt gemaakt van perioden van vijftig jaar op deze pelgrimstocht, dan ligt daaraan een oude traditie ten grondslag. Wij willen aan deze traditie trouw blijven en wij zijn evenzeer overtuigd dat zij fundamenteel een rol speelt in het mysterie van de tijd door God gekozen: die kairos waarin het algehele verlossingsproces zich voltooit.
En zo, aan het begin van dit nieuwe jaar van de verlossing en van het buitengewoon jubileum, een paar dagen na de opening, wordt Witte Donderdag 1983 gevierd. Wij weten dat deze dag een herinnering is aan de dag waarop mét de Eucharistie het ambtelijk priesterschap door Christus is ingesteld. Het priesterschap is ingesteld voor de Eucharistie en daarom voor de Kerk, die als de gemeenschap van het volk van God door de Eucharistie gevormd wordt. Wij delen in dit - ambtelijk én hiërarchisch - priesterschap. Wij hebben het op de dag van onze wijding ontvangen door de bediening van de bisschop, die aan ieder van ons het sacrament doorgegeven heeft, dat met de apostelen begonnen is - begonnen bij het laatste avondmaal, in het cenakel, op Witte Donderdag. En daarom, hoe verschillend onze wijdingsdagen ook zijn, blijft Witte Donderdag jaar in jaar uit de geboortedag van ons ambtelijk priesterschap. Op deze heilige dag is ieder van ons als priester van het Nieuwe Verbond geboren in eenheid met het priesterschap van de apostelen. Ieder van. ons is geboren in de openbaring van het ene en eeuwige priesterschap van dezelfde Jezus Christus. Deze openbaring heeft immers plaats gevonden in het cenakel op Witte Donderdag, op de vooravond van het lijden op Golgotha. Dáár is Christus met het paasmysterie begonnen: Hij 'heeft' het 'geopend'. En Hij heeft het geopend mét de sleutel van de Eucharistie en het priesterschap.
Daarom komen wij, de 'bedienaren van het Nieuwe Verbond', Vgl. 2 Kor. 3, 6 op Witte Donderdag met de bisschoppen in de kathedralen van onze plaatselijke kerken bijeen, voor het aanschijn van Christus, de ene en eeuwige bron van ons priesterschap. In deze vereniging van Witte Donderdag vinden wij Hem eens te meer en terzelfdertijd - door, Hem, met Hem en in Hem - vinden wij ook onszelf. Gezegend zij God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest voor de genade van deze vereniging.
Daarom op dit gewichtige ogenblik wil ik nogmaals het jaar van de verlossing aankondigen en het buitengewoon jubileum. Ik wil het op een bijzondere wijze aan u en vóór u, mijn eerbiedwaardige en dierbare broeders in het priesterschap van Christus verkondigen - en ik wil, ook al is het maar kort, samen met u de betekenis ervan overwegen. Dit jubileum heeft immers speciaal betrekking op ons als priesters van het Nieuwe Verbond. Als het jubileum een uitnodiging aan alle gelovigen, zonen en dochters van de Kerk inhoudt om hun eigen leven en roeping in het licht van het mysterie van de verlossing te onderzoeken, dan is zulk een uitnodiging ook aan ons gericht, met zelfs nog meer aandrang, naar het mij voorkomt. Het heilig jaar van de verlossing en het buitengewoon jubileum zouden ons daarom ons ambtelijk priesterschap opnieuw moeten doen zien in het licht waarin het door Christus zelf in het mysterie van de verlossing gegrift is. 'Ik noem u geen dienaars meer. .. ; maar u heb ik vrienden genoemd'. (Joh. 15, 15) Deze woorden zijn in het cenakel gesproken, in de nauwste samenhang met de instelling van de Eucharistie en het ambtelijk priesterschap. Christus verkondigde aan zijn apostelen en aan allen die het gewijde priesterschap van en door hen verkrijgen, dat zij in deze roeping en voor deze bediening zijn vrienden moeten zijn - zij moeten de vrienden zijn van het mysterie dat Hij kwam volbrengen. Priester zijn betekent speciale vriendschap onderhouden met het mysterie van Christus, met het mysterie van de verlossing, waarin Hij zijn vlees geeft 'ten bate van het leven der wereld'. (Joh. 6, 51) Wij die iedere dag de Eucharistie vieren, het verlossende sacrament van het lichaam en het bloed, moeten op bijzonder vertrouwelijke voet staan met het mysterie waaraan dit sacrament zijn ontstaan te danken heeft. Het ambtelijk priesterschap kan enkel en alleen verklaard worden in het kader van dit goddelijk mysterie - en alleen in dit kader kan het volbracht worden.
In de diepte van ons priester zijn, dank zij wat ieder van ons op het ogenblik van zijn wijding geworden is, zijn wij 'vrienden'; wij zijn getuigen die bijzonder dicht bij deze lief de staan, die zich in de verlossing openbaart. 'Zozeer immers heeft God de mensen liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben'. (Lc. 4, 19) Vgl. Jes. 61, 2 Dit is de omschrijving van liefde in haar verlossingsbetekenis. Dit is het mysterie van de verlossing zoals omschreven door de liefde. Het is de eniggeboren Zoon die deze liefde meeneemt van de Vader en die haar aan de Vader geeft door haar naar de wereld te brengen. Het is de eniggeboren Zoon die, door deze liefde, zichzelf geeft voor de verlossing van de wereld: voor het eeuwig leven van allen en iedereen van zijn broeders en zusters.
En wij priesters, de bedienaren van de Eucharistie, zijn 'vrienden': wij zijn ons ervan bewust dat wij heel dicht bij de verlossende liefde staan die de Zoon naar de wereld heeft gebracht - en die Hij onafgebroken brengt. Ook als dit ons met heilzame vrees vervult, moeten wij toch erkennen dat mét de Eucharistie ook het geheim van deze verlossende liefde ons in zeker opzicht in handen is gegeven. We moeten erkennen dat het iedere dag weer op onze lippen komt, dat het blijvend in onze roeping en onze bediening gegrift is.
Hoe heel diep toch is ieder van ons gevestigd in zijn eigen priesterlijk wezen door het mysterie van de verlossing! En is het juist dit niet wat de liturgie van Witte Donderdag ons duidelijk maakt! En moeten wij ons juist daarop niet bezinnen gedurende dit jubeljaar! Hierop moet onze persoonlijke innerlijke vernieuwing geconcentreerd zijn, want het jubeljaar wordt door de Kerk gezien als een tijd van geestelijke vernieuwing voor iedereen. Als wij voor anderen, voor onze broeders en zusters in de roeping als Christenen, getuigen van deze vernieuwing moeten zijn, dan moeten wij daar ook voor onszelf getuigen, woordvoerders, van zijn: het heilig jaar van de verlossing als een jaar van vernieuwing in de priesterlijke roeping.
Door zulk een innerlijke vernieuwing in onze heilige roeping tot stand te brengen zullen wij in staat zijn om beter en meer doeltreffend 'een jaar van Jahwe's genade'5 te prediken. Immers het mysterie van de verlossing is niet slechts een theologische abstractie, het is een onophoudelijke realiteit waardoor God de mens in Christus met zijn eeuwige liefde omstrengelt - en de mens erkent deze liefde, laat zich erdoor leiden en doordringen om er innerlijk door omgevormd te worden, en door haar wordt hij 'een nieuwe schepping'. (2 Kor. 5, 17) De mens, aldus nieuwgeschapen door de liefde, de liefde die hem in Jezus Christus geopenbaard is, heft de ogen van zijn ziel op naar God en met de psalmist roept hij uit: 'Kwijtschelding is bij Hem menigvuldig' (Ps. 130, 7)
In het jubeljaar moet deze kreet met bijzonder volle kracht uit het hart van de gehele Kerk opstijgen. En dit als resultaat van uw getuigenis en van uw priesterlijke bediening.
Verlossing blijft zo nauw mogelijk verbonden met vergiffenis. God heeft ons in Jezus Christus verlost, want Hij heeft ons in Jezus Christus vergeven; God heeft ons in Jezus Christus tot een 'nieuwe schepping' gemaakt, want in Hem heeft Hij ons de gave van vergiffenis geschonken.
God heeft de wereld in Christus met zich verzoend. Vgl. 2 Kor. 5, 19 En juist omdat Hij haar met zich verzoend heeft in Jezus Christus als de eerstgeborene van heel de schepping Vgl. Kol. 1, 15 , is de vereniging van de mens met God een eenheid geworden die nooit meer verbroken wordt. Deze vereniging, die de 'eerste Adam' eens, in zijn persoon, vrijelijk van het hele mensenras had laten wegnemen, kan niet meer van het mensdom door wie dan ook weggenomen worden, want zij is geworteld en bevestigd in Christus, de 'tweede Adam'. En daarom wordt de mensheid voortdurend, in Jezus Christus, een 'nieuwe schepping'. Zij wordt dit omdat in Hem en door Hem de genade van de vergeving van de zonden een onuitputtelijk gegeven blijft voor iedere mens: 'Kwijtschelding is bij Hem menigvuldig!'
Geliefde broeders, gedurende het jubileumjaar moeten wij ons heel bijzonder bewust worden van het feit dat wij in dienst staan van deze verzoening met God, die eens en voor altijd in Jezus Christus is volbracht. Wij zijn zowel de dienaars als de bedienaren van dit sacrament waarin de verlossing geopenbaard is en volbracht als vergiffenis, als de vergeving van de zonden.
Hoe veelzeggend is het feit dat Christus na zijn verrijzenis nogmaals naar dat cenakel gekomen is waarin Hij op Witte Donderdag mét de Eucharistie ook het sacrament van het ambtelijk priesterschap aan zijn apostelen had nagelaten en dat Hij toen tegen hen zei: 'Ontvangt de Heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven'. (Joh. 20, 22, vv)
Zoals Hij hun de vorige maal de macht gegeven had de Eucharistie te vieren - op sacramentele wijze zijn eigen paasoffer te hernieuwen - zo gaf Hij hun deze maal de macht om zonden te vergeven.
Gedurende het jubeljaar, als u mediteert over de wijze waarop uw ambtelijk priesterschap in het mysterie van Christus verlossing gegrift is, zoudt u dit voortdurend voor ogen moeten houden! Het jubeljaar is immers die speciale tijd als de Kerk, volgens een zeer oude traditie, binnen de gehele gemeenschap van het volk van God het bewustzijn van de verlossing tot nieuw leven brengt door een bijzondere nadruk op de vergeving en vergiffenis van de zonden: die zondevergeving waarvan wij, de priesters van het Nieuwe Verbond, na de apostelen de wettige bedienaren zijn geworden.
Volgende op de vergeving van de zonden in het sacrament van de boete, kunnen al degenen, die gebruikmakend van onze priesterlijke bediening dit sacrament ontvangen, in nog grotere mate uit de overvloed van Christus' verlossing putten door vergiffenis te verkrijgen van de tijdelijke straffen die ook na de vergeving van de zonden in dit leven of in het hiernamaals uitgeboet moeten worden. Het is het geloof van de Kerk dat iedere daad van vergeving zonder uitzondering voortkomt uit de verlossing die Christus voor ons bewerkt heeft. Het is tegelijkertijd ook haar geloof en haar hoop dat Christus zelf het middelaarschap van zijn mystieke lichaam in de vergiffenis.van.zonden en tijdelijke straffen aanvaardt. En aangezien op basis van het mysterie van het mystieke lichaam van Christus, dat de Kerk is, in de samenhang van de eeuwigheid het mysterie van de gemeenschap van de heiligen tot ontwikkeling komt, ziet de Kerk in de loop van het jubeljaar met speciaal vertrouwen naar dat mysterie uit.
De Kerk wil meer dan ooit gebruik maken van de verdiensten van Maria, van de martelaren en heiligen, alsook van hun voorspraak om de verlossing door Christus bewerkstelligd nog dichter bij ons te brengen in al haar gevolgen en vruchten voor de zaligmaking.
Op deze wijze toont de aflatenverlening die met het jubeljaar verbonden is, zich in haar volle evangelische betekenis, in zoverre al het goede dat uit Christus verlossend offer is voortgekomen, door de opeenvolgende generaties van martelaren en heiligen heen, ook nu nog in de zielen van de mensen van vandaag vruchten voortbrengt door de genade van de vergeving van de zonden en de gevolgen van de zonde.
Mijn geliefde broeders in het priesterschap van Christus! Dat u er gedurende het jubileumjaar in mag slagen om op een speciale wijze de leraars van Gods waarheid te zijn met betrekking tot vergiffenis en vergeving zoals deze waarheid voortdurend door de Kerk is verkondigd. Leg haar in al haar geestelijke rijkdom aan de mensen voor. Gaat op zoek naar manieren om haar in het hart en het geweten van de mannen en vrouwen van deze tijd in te prenten. En dat u er naast uw lering, gedurende dit heilig jaar, in mag slagen om op een bijzonder gewillige en welwillende wijze de de bedienaars te zijn van het sacrament van de biecht waarin de zonen en dochters van de Kerk de vergiffenis van hun zonden verkrijgen. Dat u in uw dienst in de biechtstoel die onvervangbare openbaring, dat onvervangbaar bewijs van het ambtelijk priesterschap mag vinden, waarvan het voorbeeld ons door zovele heilige priesters en zieleherders in de geschiedenis van de Kerk tot aan de dag van vandaag is nagelaten. En dat de inspanning van deze gezegende bediening u mag helpen om nog beter te begrijpen hoe diep het ambtelijk priesterschap van ieder van ons door het kruis en de verrijzenis in het mysterie van de verlossing van Christus gegrift is.
Met de woorden die ik u schrijf, wil ik op een bijzondere wijze voor u het jubileum van het heilig jaar van de verlossing aankondigen. Zoals u uit reeds gepubliceerde documenten weet, wordt het jubeljaar tegelijkertijd in Rome en in heel de Kerk gevierd en wel van 25 maart 1983 tot aan Pasen 1984. Aldus wordt de bijzondere genade van het jaar van de verlossing aan al mijn broeders in het episcopaat, als herders van de plaatselijke kerken in de wereldwijde gemeenschap van de Katholieke Kerk toevertrouwd. En tegelijk wordt diezelfde genade van het bijzonder jubileum ook aan u, broeders in het priesterschap van Christus, toevertrouwd. U bent toch, in vereniging met uw bisschoppen, de pastors van de parochies en van de andere gemeenschappen van het volk van God overal ter wereld.
Het jaar van de verlossing moet immers in de Kerk beleefd worden beginnend juist vanuit die basisgemeenschappen van het volk van God. En wat dit betreft zou ik hier willen verwijzen naar enkele passages in de H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Aperite Portas Redemptionis
Opent de deuren voor de Verlosser
(6 januari 1983) passages die duidelijk aangeven dat dit noodzakelijk is: 'Het jaar van de verlossing zou', zoals ik geschreven heb, 'een speciale indruk op het gehele leven van de Kerk moeten achterlaten, opdat de Christenen in hun concrete leven opnieuw heel de rijkdom kunnen ontdekken van het heil waaraan zij door hun doopsel deelachtig zijn geworden'. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Opent de deuren voor de Verlosser, Aperite Portas Redemptionis (6 jan 1983), 3 Immers, 'het gaat erom de diepe zin en de verborgen schoonheid te onderscheiden van dit jaar dat de Heer ons laat vieren, doordat wij de sacramentele heilsbedeling van de Kerk herontdekken en praktisch beleven, want daardoor komt de genade van God in Christus tot ieder van ons en tot heel de Christengemeenschap'. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Opent de deuren voor de Verlosser, Aperite Portas Redemptionis (6 jan 1983), 3
Samengevat, het jubeljaar is bedoeld als 'een oproep tot boete en bekering', 'om tot een geestelijke vernieuwing te komen bij de gelovigen, de gezinnen, de parochies, de bisdommen, de kloostergemeenschappen en de overige centra van christelijk leven en apostolaat'. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Opent de deuren voor de Verlosser, Aperite Portas Redemptionis (6 jan 1983), 11 Als deze oproep edelmoedig wordt aanvaard, zal hij tot een soort beweging 'van beneden af kunnen leiden, die beginnend met de parochies en verschillende gemeenschappen, zoals ik kortgeleden tot mijn beminde priestergemeenschap van het bisdom Rome heb gezegd, aan de bisdommen nieuw leven zal geven en aldus zeker een positieve invloed op de gehele Kerk zal uitoefenen. Juist om deze dynamische beweging ten gunste te zijn, heb ik mij in de H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Aperite Portas Redemptionis
Opent de deuren voor de Verlosser
(6 januari 1983) beperkt tot het geven van enige richtlijnen van een algemeen karakter en ik heb het 'aan de bisschoppenconferenties en aan de bisschoppen van de afzonderlijke bisdommen' overgelaten om te zorgen voor 'meer nauwkeurige aanwijzingen en meer concrete pastorale suggesties, in overeenstemming met de plaatselijke mentaliteit en gewoonten alsook met de doelstellingen van de 1950e verjaardag van de dood en de verrijzenis van Christus'. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Opent de deuren voor de Verlosser, Aperite Portas Redemptionis (6 jan 1983), 11
Daarom, beminde broeders, vraag ik u met geheel mijn hart u te bezinnen op de manier waarop het heiligjaar van de verlossing in iedere parochie zou kunnen en moeten worden gevierd, ook in de andere gemeenschappen van het volk van God waarin u uw priesterlijke en pastorale bediening uitoefent. Ik vraag u na te denken over de manier waarop het jaar binnen het kader van deze gemeenschappen en tegelijkertijd in vereniging met de plaatselijke en universele Kerk kan en moet worden gevierd. Ik vraag u speciaal aandacht te schenken aan die sectoren die door de H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Aperite Portas Redemptionis
Opent de deuren voor de Verlosser
(6 januari 1983) uitdrukkelijk worden vermeld zoals de slotkloosters van mannelijke en vrouwelijke religieuzen, de zieken, de gevangenen, de bejaarden en al diegenen die anderszins te lijden hebben. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Opent de deuren voor de Verlosser, Aperite Portas Redemptionis (6 jan 1983), 11. A en B Wij weten immers dat de woorden van de apostel: 'In mijn lichaam vul ik aan wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de Kerk', (Kol. 1, 24) zonder ophouden en op verschillende manieren worden vervuld.
Moge, dank zij deze pastorale bezorgdheid en ijver, dit bijzondere jubileum werkelijk, naar de woorden van de profeet, 'het jaar van Jahwe's genade' zijn, Vgl. Jes. 61, 2 Vgl. Lc. 4, 19 voor ieder van u, beminde broeders, zoals ook voor al diegenen aan wie Christus, priester en herder, uw priesterlijke en herderlijke bediening heeft toevertrouwd.
Aanvaardt voor de heilige dag van Witte Donderdag 1983 deze woorden van mij als een onmiskenbaar bewijs van mijn innige liefde; en bidt voor hem die u schrijft, dat de liefde hem nooit mag ontbreken waarover Christus onze-Heer-Petrus-driemaal heeft ondervraagd. Vgl. Joh. 21, 15. vv Met deze gevoelens verleen ik u allen de apostolische zegen.
Gegeven te Rome, bij Sint Petrus, 27 maart, Passie(Palm-)zondag 1983, het vijfde jaar van mijn pontificaat.