H. Paus Paulus VI - 15 augustus 1972
Reeds vanaf de oudste tijden waren door de Kerk bepaalde diensten ingesteld om de eredienst aan God en de dienstbaarheid aan het volk van God op de juiste wijze en naar behoefte te behartigen. Daardoor vertrouwde men aan de gelovigen de te vervullen functies van de liturgie en de christelijke liefde toe, aangepast aan de omstandigheden. De overdracht van deze functies had meestal plaats met een speciale plechtigheid, waardoor de gelovigen om een kerkelijke functie te vervullen, na een gebed om Gods zegen, in een speciale rang of stand werden opgenomen.
Enkele van deze functies, die nauwer met een liturgische handeling waren verbonden, werden langzamerhand beschouwd als voorbereidende instellingen tot het ontvangen van de heilige wijdingen, zodat het ambt van koster, lector, exorcist en acoliet in de Latijnse Kerk, in vergelijking met de zogenaamde hogere wijdingen van subdiaconaat, diaconaat en priesterschap, lagere wijdingen werden genoemd en, hoewel niet overal, aan diegenen waren voorbehouden die hierdoor tot het priesterschap opklommen.
Daar er echter niet altijd dezelfde lagere wijdingen hebben bestaan en meerdere functies die ermee verbonden waren in werkelijkheid, zoals ook nu nog, door leken werden uitgevoerd, lijkt het ons opportuun deze praktijk te herzien en aan de huidige omstandigheden aan te passen, zodat alles wat in deze diensten verouderd is, wordt afgeschaft, wat nuttig is, wordt behouden en wat nodig is, wordt ingesteld en eveneens vast te stellen, wat van de kandidaten tot de heilige wijdingen moet worden geëist.
Tijdens de voorbereiding van het Tweede Vaticaans Concilie richten talrijke herders van de kerk verzoeken tot ons om de lagere wijdingen en het subdiaconaat te herzien. Het Concilie gaf dan ook, zonder evenwel hierover iets bepaalds voor de Latijnse Kerk voor te schrijven, enkele princiepen aan waardoor de weg werd geopend om de kwestie op te lossen en het lijdt geen twijfel, of de normen die door het Concilie werden aangegeven en die betrekking hadden op de algemene en geregelde vernieuwing van de liturgie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 62.21 hadden ook betrekking op die zaken die met de dienst in de liturgische bijeenkomsten verband houden, zodat uit de regeling van de vieringen zelf al blijkt, dat de Kerk is uitgerust met verschillende wijdingen en diensten. Vgl. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 58 Daarom bepaalde het Tweede Vaticaans Concilie. Bij de liturgische vieringen moet iedereen, hetzij bedienaar hetzij gelovige, bij de vervulling van zijn functie uitsluitend en volledig datgene doen wat hem krachtens de aard van de zaak en de liturgische richtlijnen toekomt 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 28.
Met deze bepaling hangt nauw samen, wat kort tevoren in dezelfde Constitutie geschreven staat: Onze moeder de Kerk verlangt er vurig naar, dat alle gelovigen worden gebracht tot dat volledig, bewust en actief deelnemen aan de liturgische vieringen waar de aard van de liturgie zelf om vraagt en waartoe het christenvolk, "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk" (1 Pt. 2, 9) Vgl. 1 Pt. 2, 4-5 , krachtens het Doopsel het recht en de plicht heeft. Dit volledig en actief deelnemen van heel het volk moet bij de vernieuwing en bevordering van de liturgie de volle aandacht krijgen. Dit is immers voor de gelovigen de voornaamste en zelfs onmisbare bron voor het verwerven van de echt christelijke geest. Daarom moet dat ook door de zielzorgers in heel hun pastorale werkzaamheid door middel van een juiste vorming met ijver worden nagestreefd 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 14.
Bij de speciale functies die behouden moeten worden en aan de huidige situatie aangepast, behoren die welke vooral nauw met de dienst van het woord en het altaar verbonden zijn en die in de Latijnse kerk lectoraat, acolitaat en subdiaconaat worden genoemd; het past deze zo te bewaren en aan te passen, dat hieruit een tweevoudige functie overblijft: die van lector en van acoliet; deze twee omvatten dan ook de functie van de subdiaken.
Behalve deze algemene functies van de Latijnse kerk, is er niets op tegen, dat de bisschoppenconferenties nog andere aanvragen bij de Heilige Stoel waarvan zij de instelling in hun eigen gebied om speciale redenen noodzakelijk of zeer nuttig oordelen. Hiertoe behoren bijvoorbeeld de functies van koster, exorcist en catechist Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 15.17, alsook andere functies die aan hen worden opgedragen die zich wijden aan de liefdewerken, waar deze dienst niet aan diakens is toevertrouwd.
Het komt echter overeen met de werkelijkheid en de moderne mentaliteit de diensten waarover boven werd gesproken niet langer lagere wijdingen te noemen; en de verlening ervan niet meer 'wijding', maar 'aanstelling'; geestelijken in eigenlijke zin zullen dan alleen zij zijn die de diakenwijding hebben ontvangen. Op die manier zal ook beter het verschil blijken tussen geestelijken en leken; tussen de dingen die eigen zijn aan de clerici en aan hen gereserveerd zijn en welke aan de christelijke leken kunnen worden opgedragen; zodoende zal ook duidelijker hun wederzijdse relatie blijken, in zoverre het algemeen priesterschap der gelovigen en het ambtelijk of hiërarchisch priesterschap weliswaar uiteraard en niet alleen naar rangorde van elkaar verschillen, maar toch op elkaar zijn aangewezen en het ene zowel als het andere op zijn bijzondere wijze aan Christus' priesterschap deel heeft 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10.
Na derhalve alles rijpelijk te hebben overwogen, het advies van deskundigen te hebben ingewonnen en de bisschoppenconferenties te hebben geraadpleegd en met hun meningen rekening te hebben gehouden, alsmede overleg te hebben gepleegd met onze eerbiedwaardige broeders die lid zijn van de Congregaties, waartoe deze zaak behoort, bepalen wij uit kracht van ons apostolisch gezag hetgeen volgt, daarbij de voorschriften van de tot nu toe geldende Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) - wanneer en voor zover dat nodig is - afschaffend, en kondigen dat af bij dit schrijven.
De eerste tonsuur wordt niet meer toegediend; de intrede in de geestelijke stand is verbonden aan het diaconaat.
De wijdingen die tot nu toe de lagere wijdingen heetten, moeten voortaan 'diensten' worden genoemd.
Deze diensten kunnen aan christelijke leken worden toevertrouwd, zodat ze niet meer voorbehouden zijn aan kandidaten voor het Wijdingmacrament.
De diensten die in heel de Latijnse Kerk moeten worden behouden en aan de huidige omstandigheden aangepast, zijn twee in getal: die van lector en van acoliet. De taken die tot nu toe aan de subdiaken waren toevertrouwd, worden aan de lector en de acoliet gegeven, en derhalve bestaat in de Latijnse Kerk niet langer de hogere wijding van het subdiaconaat. Er is echter geen bezwaar tegen, dat naar het oordeel van de bisschoppenconferenties de acoliet op bepaalde plaatsen ook subdiaken wordt genoemd.
De lector wordt aangesteld voor de functie die hem eigen is, namelijk in de liturgische bijeenkomst het woord Gods te lezen.
Om zich beter en volmaakter van deze taken te kunnen kwijten overwege hij voortdurend de Heilige Schrift.
In het bewustzijn van zijn taak zal de lector er ijverig op uit zijn, en daartoe de geschikte middelen aanwenden, zich dagelijks een grotere genegenheid tot en kennis van de Heilige Schrift eigen te maken en zo een steeds volmaakter leerling van de Heer te worden. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 24 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 25
De acoliet wordt aangesteld om de diaken te helpen en de priester te dienen. Tot zijn functie behoort derhalve
Deze taken zal hij des te waardiger uitoefenen, naarmate hij van dag tot dag vuriger liefde koestert tot de Heilige Eucharistie, zich daarmee voedt en er diepere kennis van verwerft.
Speciaal bestemd voor de dienst aan het altaar, zal de acoliet alles leren wat tot de openbare eredienst behoort; hij zal zich beijveren er de innerlijke en geestelijke zin van eigen te maken, zodat hij zich dagelijks geheel aan God opoffert en meer dan anderen door zijn ernst en eerbied ten voorbeeld strekt in de heilige tempel en het mystiek lichaam van Christus of het volk Gods, vooral echter de zwakken en zieken, met oprechte liefde bejegent.
De aanstelling tot lector en acoliet blijft volgens een eerbiedwaardige traditie in de Kerk voorbehouden aan mannen.
Om toegelaten te kunnen worden tot deze diensten, wordt vereist
De diensten worden verleend door de ordinaries (de Bisschop of, in de Instituten van volmaaktheid voor priesterreligieuzen, de hogere overste) in de liturgische plechtigheid 'de aanstelling tot lector' en 'de aanstelling tot acoliet', die door de Apostolische Stoel herzien zullen worden.
De tussentijden, door de Heilige Stoel of de bisschoppenconferentie vastgesteld, moeten in acht worden genomen tussen de aanstelling tot lector en acoliet, telkens wanneer een en dezelfde persoon in meer dan een dienst wordt aangesteld.
De kandidaten voor het diaconaat en het priesterschap moeten de diensten van lector en acoliet ontvangen, als ze die nog niet hebben ontvangen, en gedurende een passende tijd uitoefenen, opdat ze beter worden gedisponeerd tot de toekomstige bediening van het woord en het altaar. Dispensatie van het ontvangen van deze diensten blijft aan de Heilige Stoel voorbehouden.
Verlening van de diensten geeft niet het recht op onderhoud of beloning van de kant van de Kerk.
De plechtigheid van de aanstelling tot lector en acoliet zal binnenkort door het bevoegde dicasterie van de Romeinse curie rechtsgeldig worden.
Deze normen zullen van kracht worden met ingang van 1 januari 1973.Wij bevelen, dat wat door ons in deze brief, bij wijze van motu proprio gegeven is, is verordend, duurzaam en van kracht is, niettegenstaande al wat hiermee in strijd is.
Gegeven te Rome, bij Sint Petrus op het hoogfeest van Maria ten Hemelopneming, 15 augustus van het jaar 1972, het tiende jaar van ons pausschap.
Paus Paulus VI