
H. Paus Johannes Paulus II - 16 maart 1986
Geliefde priesterbroeders,
Wij staan weer dicht voor Witte Donderdag, de dag waarop Jezus Christus de Eucharistie en tevens ons Priesterambt heeft ingesteld. Christus 'die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe'. (Joh. 13, 1) De Goede Herder ging zijn leven geven voor zijn schapen Vgl. Joh. 10, 11 , om de mensen te redden, met zijn Vader te verzoenen en binnen te leiden in een nieuw leven. En zo bood Hij reeds aan de apostelen als voedsel Zijn lichaam aan dat voor hen werd overgeleverd, en Zijn bloed dat voor hen vergoten werd.
Deze dag is ieder jaar een grote dag voor alle christenen die in navolging van de eerste leerlingen 's avonds het lichaam en bloed van Christus komen ontvangen in de liturgische viering die het laatste avondmaal hernieuwt. Zij ontvangen van de Heiland het testament van de broederliefde die heel hun leven zal moeten bezielen, en zij beginnen met Hem te waken om zich te verenigen met zijn lijden. Gij zelf zult hen bijeen doen komen en hun gebed voorgaan.
Maar deze dag is in het bijzonder een grote dag voor ons, dierbare broeders in het priesterschap. Het is het feest van de priesters. Het is de dag waarop ons Priesterschap ontstaan is, dat deelname is aan het priesterschap van Christus, de Middelaar. De priesters van heel de wereld worden uitgenodigd op deze dag samen met hun bisschoppen de Eucharistie te vieren en rondom hen te hernieuwen wat zij als priester op zich genomen en beloofd hebben ten dienste van Christus en van zijn kerk. U weet dat ik mij bij deze gelegenheid speciaal met ieder van u verbonden voel. En zoals ieder jaar, zend ik u ook nu deze brief, als teken van onze sacramentele eenheid in hetzelfde Priesterschap, gedreven door de achting en de genegenheid die ik voor u koester, en door mijn taak al mijn broeders te sterken in hun dienst aan de Heer, om u te helpen de onvergelijkelijke gave die u ontvangen hebt door de handoplegging, te verlevendigen. Vgl. 2 Tim. 1, 6 Het priesterambt waaraan wij deel hebben, is ook onze roeping en genade. Het drukt op heel ons leven het stempel van de meest noodzakelijke en meest veeleisende dienst die er bestaat, de dienst aan het heil van de zielen. Wij worden hierbij gestimuleerd door het voorbeeld van de talrijke medebroeders die ons zijn voorgegaan.
Wij willen allen Christus, de eerste van de herders, danken voor dit buitengewone voorbeeld van priesterlijk leven en werken, dat de heilige pastoor van Ars aan heel de Kerk biedt en vooral aan ons, priesters.
Hoevelen van ons hebben zich voorbereid op het priesterschap of oefenen heden ten dage hun moeilijke pastorale taak uit met de figuur van de heilige Jean-Marie Vianney voor ogen. Zijn voorbeeld kan niet in vergetelheid raken. Meer dan ooit hebben wij zijn getuigenis en voorspraak nodig, om de situatie van onze tijd aan te kunnen, waarin ondanks zekere tekenen van hoop de evangelisatie wordt tegengewerkt door een toenemende verwereldlijking, de bovennatuurlijke ascese wordt verwaarloosd, velen het perspectief van het rijk Gods uit het oog verliezen en men, zelfs in het pastorale werk, te uitsluitend bezorgd is om de het sociale aspect en de tijdelijke doeleinden. In de vorige eeuw heeft de pastoor van Ars het hoofd moeten bieden aan moeilijkheden die er misschien anders uitzagen maar niet minder groot waren. Door zijn leven en werken is hij voor de samenleving van zijn tijd een grote evangelische uitdaging geweest die verbazingwekkende vruchten van bekering heeft voortgebracht. Ongetwijfeld houdt hij ons heden nog deze grote evangelische uitdaging voor.
Ik nodig u dus uit nu na te denken over ons priesterschap en te kijken naar deze uitzonderlijke herder die tegelijk de volledige vervulling van het priesterlijke dienstwerk en de heiligheid van de bedienaar heeft laten zien U weet dat Jean-Marie Baptiste Vianney op 4 augustus 1859 te Ars gestorven is, na een veertigtal jaren van uitputtende toewijding. Hij was 73 jaar oud. Toen hij in Ars kwam, was het een klein en onbekend dorpje in het bisdom Lyon, nu in het bisdom Belley. Aan het einde van zijn leven kwam men er uit alle delen van Frankrijk naar toe, en nadat God hem tot zich geroepen had, heeft zijn heiligheid spoedig de aandacht van de gehele Kerk getrokken. Na zijn zaligverklaring door de heilige Pius X in 1905, verklaarde Pius XI hem in 1925 heilig, en in 1929 riep hij hem uit tot de heilige patroon van de pastoors van heel de wereld. Bij het eeuwfeest van zijn overlijden heeft Joannes XXIII de encycliek H. Paus Johannes XXIII - Encycliek
Sacerdotii Nostri primordia
Bij gelegenheid van de 100e sterfdag van de H. Pastoor van Ars
(1 augustus 1959) geschreven, om de pastoor van Ars voor te houden als voorbeeld van priesterleven en priesterlijke ascese, van godsvrucht en eucharistische vroomheid, van pastorale ijver, en dit in de context van de noden van onze tijd. Ik wil hier uw aandacht slechts vestigen op enkele wezenlijke aspecten die ons helpen kunnen ons priesterschap opnieuw beter te ontdekken en beter te beleven.
Dierbare broeders in het priesterschap, laten wij, onderricht door het Tweede Vaticaans Concilie dat op gelukkige wijze de wijding van de priester geplaatst heeft in het kader van zijn zending, het élan van onze pastorale inzet met de heilige Jean-Marie Vianney zoeken in het hart van Jezus, in zijn liefde voor de zielen. Als wij niet uit dezelfde bron putten, loopt onze bediening het gevaar heel weinig vrucht te dragen.
Juist in het geval van de pastoor van Ars zijn de vruchten verbazingwekkend geweest, min of meer zoals bij Jezus in het evangelie. De Verlosser geeft als het ware zielen aan Jean-Marie Vianney die al zijn krachten en heel zijn hart aan Hem wijdt. Hij vertrouwt ze hem in overvloed toe.
Allereerst zijn parochie - bij zijn komst telde zij slechts 230 personen - die diepgaand veranderd zal worden. Men weet dat er in die parochie veel onverschilligheid was en weinig godsdienstige praktijk bij de mensen. De bisschop had Jean-Marie Vianney gewaarschuwd: 'Er is niet veel liefde voor God in die parochie; u moet die erin brengen' . Maar al spoedig wordt de pastoor ver over de grenzen van zijn dorp heen de herder van een menigte die uit heel de streek komt, uit verschillende delen van Frankrijk en uit andere landen. Men spreekt van 80.000 personen in het jaar 1858! Men wacht soms verschillende dagen om hem te kunnen ontmoeten, om bij hem te kunnen Biechten. Wat de mensen aantrekt is niet zozeer nieuwsgierigheid, ook niet een reputatie die gevestigd werd door wonderen, door bijzondere genezingen, die de heilige verborgen had willen houden. Het is veeleer het voorgevoel een heilige te ontmoeten, die verwonderde door zijn boetvaardigheid, zo vertrouwelijk omging met God in het gebed, opviel door zijn vrede en nederigheid te midden van populariteit en succes en vooral zo intuïtief de innerlijke gesteltenis van de zielen wist aan te voelen en ze te bevrijden van hun last, vooral in de Biechtstoel. Ja, God heeft als voorbeeld voor de zielzorgers diegene uitgekozen die arm, zwak, weerloos en verachtelijk had kunnen schijnen in de ogen van de mensen. Vgl. 1 Kor. 1, 27-29 Hij heeft hem begiftigd met zijn beste gaven als leidsman en geneesheer van de zielen.
Ligt daar niet een teken van hoop voor de zielzorgers die in onze dagen lijden onder een zekere geestelijke dorheid, zelfs als men erkent dat de pastoor van Ars bijzonder begenadigd was?
Ook al is het doel zeker het volk Gods door middel van de catechese en de boete te verzamelen rondom het eucharistische mysterie, toch blijven naargelang van de omstandigheden nog andere pastorale wegen nodig: soms is het eenvoudig aanwezig zijn, jarenlang, met het stille getuigenis van het geloof in niet-christelijke milieus of dicht bij de mensen staan, bij de gezinnen en hun zorgen; het is een eerste verkondiging die probeert de ongelovigen en de lauwen tot geloof op te wekken, of het getuigenis van liefde en rechtvaardigheid, gedeeld met de christelijke leken, dat het geloof meer geloofwaardig maakt en in praktijk brengt. Vervolgens een hele serie van pastorale bezigheden en werken die de christelijke vorming voorbereiden of voortzetten. De pastoor van Ars bedacht zelf initiatieven die geschikt waren voor zijn tijd en voor zijn parochianen. Al zijn priesterlijke activiteiten waren evenwel gericht op de Eucharistie, de catechese en het sacrament van de verzoening.
De pastoor van Ars zorgde er eerst voor bij de gelovigen een verlangen naar berouw te wekken. Hij deed de schoonheid van Gods vergevingsgezindheid uitkomen. Waren heel zijn priesterleven en al zijn krachten niet gewijd aan de bekering van de zondaars? Juist in de Biechtstoel toonde zich bovenal de barmhartigheid van God. Hij wilde zich daarom niet onttrekken aan de Biechtelingen die van alle kanten kwamen en aan wie hij vaak tien uur per dag wijdde, soms zelfs vijftien of meer. Dit was voor hem ongetwijfeld zijn grootste versterving, een 'martelaarschap'; op de eerste plaats fysiek, in hitte en koude of in een verstikkende atmosfeer; maar ook moreel, want hij leed zelf onder de zonden die men beleed, en nog meer onder het gebrek aan berouw. 'Ik ween over dat waar u niet over weent'. Naast de onverschilligen die hij naar best vermogen ontving en tot de liefde voor God trachtte op te wekken, schonk de Heer hem de genade rouwmoedige grote zondaars te verzoenen en ook zielen die ernaar dorstten, tot de volmaaktheid te voeren. Het was vooral hierin dat de Heer hem vroeg mee te werken aan de verlossing.
Wij hebben, beter dan in de vorige eeuw, het gemeenschapsaspect van de boete, van de voorbereiding op de vergiffenis, van de dankzegging na de vergeving, opnieuw ontdekt. Maar de sacramentele vergiffenis vraagt steeds om een persoonlijke ontmoeting met de gekruisigde Heer door bemiddeling van zijn bedienaar. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 20 Helaas is het niet meer zo dat de boetvaardigen zich bereidwillig voor de Biechtstoel verdringen, zoals in de tijd van de pastoor van Ars. Juist het feit dat velen zich om allerlei redenen geheel van de Biecht schijnen af te wenden, is een teken dat het nodig is een volledige pastoraal van het sacrament van de verzoening te ontwikkelen, waarmee men de christenen voortdurend de eisen van een waarachtige verhouding met God doet herontdekken en ook het begrip van de zonde waardoor men zich afsluit voor de Andere en voor de anderen; en voorts de noodzaak van bekering en van het ontvangen van vergeving, door bemiddeling van de Kerk, als een onverdiende gave van God, alsmede de voorwaarden die een goede viering van het sacrament mogelijk maken, waarbij men vooroordelen, valse vrees en routine overwint. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd, Reconciliatio et paenitentia (2 dec 1984), 28 Zo'n situatie vereist tegelijk dat wij ons geheel beschikbaar stellen voor de bediening van de vergeving, bereid zijn er de nodige tijd en zorg aan te besteden en - zou ik zelfs zeggen - er voorrang aan te geven voor andere activiteiten. De gelovigen zullen zo begrijpen welke waarde wij hieraan hechten, zoals de pastoor van Ars.
Zoals ik geschreven heb in de H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Reconciliatio et paenitentia
Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd
(2 december 1984), Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd, Reconciliatio et paenitentia (2 dec 1984), 29 blijft de bediening van de verzoening zeker zonder twijfel de meest moeilijke en delicate, de meest vermoeiende en veeleisende - vooral als de priesters weinig talrijk zijn. Zij veronderstelt ook bij de Biechtvader grote menselijke kwaliteiten, naast een intens en oprecht geestelijk leven; het is nodig dat de priester zelf regelmatig zijn toevlucht neemt tot dit sacrament.
Weest er steeds van overtuigd, dierbare broeders in het priesterschap, dat deze bediening van de barmhartigheid één van de mooiste en meest troostrijke taken is. Zij stelt u in staat de gewetens te verlichten, in naam van de Heer Jezus vergiffenis aan te zeggen en nieuwe kracht te geven, geneesheer en geestelijk raadsman te zijn; zij blijft 'de onvervangbare openbaring, het onvervangbare be- wijs van het ambtelijk priesterschap'. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Bij gelegenheid van Witte Donderdag in het Heilig Jaar van onze Verlossing 1983, Mentem ad vos (27 mrt 1983), 3
De Eucharistie vormde het middelpunt van zijn geestelijk en pastoraal leven. Hij zei: 'Alle goede werken samen wegen niet op tegen het misoffer, omdat zij werken van mensen zijn en de heilige mis het werk van God is'. Bernard Nodet, Jean-Marie Vianney, curé d'Ars, sa pensée, son coeur (1 jan 1956). pag. 108 Daarin wordt het offer van Calvarië voor de verlossing van de wereld tegenwoordig gesteld. Natuurlijk moet de priester het dagelijkse offer van zichzelf verenigen met het misoffer! 'Een priester doet er dus goed aan zich iedere morgen als offer aan God aan te bieden'. Bernard Nodet, Jean-Marie Vianney, curé d'Ars, sa pensée, son coeur (1 jan 1956). pag. 107 'De heilige communie en het heilig misoffer zijn de twee meest werkdadige akten om de bekering van de harten te verkrijgen'. Bernard Nodet, Jean-Marie Vianney, curé d'Ars, sa pensée, son coeur (1 jan 1956). Pag. 110
De mis was dan ook voor Jean-Marie Vianney de grote vreugde en steun van zijn priesterleven. Ondanks de stroom van biechtelingen bereidde hij zich er in stilte meer dan een kwartier op voor. Hij celebreerde de mis ingetogen en betoonde uitdrukkelijk zijn aanbidding op het moment van de consecratie en van de communie. Op realistische wijze merkte hij op: 'De oorzaak van de verslapping van de priesters is dat men geen zorg en aandacht meer besteedt aan de mis'. Bernard Nodet, Jean-Marie Vianney, curé d'Ars, sa pensée, son coeur (1 jan 1956). pag. 108
De pastoor van Ars was bijzonder gegrepen door de blijvende werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie. Gewoonlijk bracht hij lange uren van aan bidding door voor het tabernakel, voor zonsopgang of 's avonds. Gedurende zijn preken keerde hij zich dikwijls daarnaar en zei met ontroering: 'Hij is daar!'. Het is ook om deze reden dat hij die in zijn pastorie zo arm leefde, niet aarzelde om veel uit te geven voor de verfraaiing van zijn kerk. Het zichtbare resultaat was dat zijn parochianen spoedig de gewoonte aannamen voor het heilig Sacrament te komen bidden en door de houding van hun pastoor de grootsheid van het mysterie van het geloof ontdekten.
Bij de aanblik van een dergelijk getuigenis denken wij aan wat het Tweede Vaticaans Concilie ons nu zegt over de priesters: 'Hun gewijde taak vervullen zij vooral in de eucharistische eredienst'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28 En onlangs heeft de buitengewone synode (december 1985) eraan herinnerd: 'De liturgie moet de zin van het heilige bevorderen en doen schitteren. Zij moet doordrongen zijn van eerbied, aanbidding en verheerlijking van God De Eucharistie is de bron en het hoogtepunt van heel het christelijk leven'.
Dierbare broeders in het priesterschap, het voorbeeld van de pastoor van Ars nodigt ons uit tot een oprecht gewetensonderzoek: welke plaats ruimen wij in ons dagelijks leven in voor de mis? Is zij, zoals op de dag van onze wijding - zij was onze eerste priesterlijke handeling, de krachtbron van onze pastorale activiteit en van onze persoonlijke heiliging? Welke zorg besteden wij eraan ons er goed op voor te bereiden en ze waardig te vieren? Te bidden voor het heilig Sacrament? De gelovigen daartoe te brengen? Van onze kerken een huis van God te maken waar de goddelijke tegenwoordigheid onze medemensen aantrekt, die al te vaak een wereld zonder God ervaren?
Hij had de moed het kwaad in al zijn vormen aan de kaak te stellen; zonder aanzien, want het ging om het eeuwig heil van zijn gelovigen: 'Als een herder zwijgt terwijl hij God ziet beledigen en de zielen afdwalen, wee voor hem. Wanneer hij zichzelf niet wil verdoemen, moet hij als er enige losbandigheid is in zijn parochie, het menselijk opzicht en de vrees veracht of gehaat te worden met Voeten treden'. Deze verantwoordelijkheid beangstigde hem als pastoor. Maar over het algemeen 'gaf hij er de voorkeur aan meer de aantrekkelijke kant van de deugd te tonen dan de afschuwelijkheid van de ondeugd', en als hij soms onder tranen over de zonde en het gevaar voor het heil sprak, dan legde hij de nadruk op de liefde van God die beledigd was, en op het geluk door God bemind te worden, met God verenigd te zijn en in zijn tegenwoordigheid en voor Hem te leven.
Dierbare broeders in het priesterschap, u bent zeker overtuigd van het belang van de verkondiging van het Evangelie, die het Tweede Vaticaans Concilie op de eerste rij van de priesterlijke taken heeft gezet. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 4 U streeft ernaar door de catechese en de prediking en op andere wijze, met inbegrip van de media, het hart van onze tijdgenoten, met hun verwachtingen en onzekerheden, te raken teneinde het geloof op te wekken en te voeden. Zorgt ervoor, zoals de pastoor van Ars en volgens de aansporing van het Concilie, 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 4 het woord van God zelf te onderrichten dat de mensen oproept tot bekering en heiligheid.
De priester vindt de bron van zijn identiteit altijd en op onveranderlijke wijze in de Priester Christus. Het is niet de wereld die, volgens de behoeften of de opvattingen van de maatschappelijke rollen, zijn functie bepaalt. De priester wordt gekentekend door het zegel van het priesterschap van Christus, aan wiens functie van enige Middelaar en Verlosser hij moet deelnemen.
Vanwege deze fundamentele band opent zich dan voor de priester het onmetelijke veld van de zielzorg, voor het heil van de mensen in Christus en in de Kerk. Deze dienst moet geheel bezield worden door de liefde voor de zielen, gelijk Christus, die zijn leven offert voor hen. God wil dat alle mensen gered worden, dat niet één van deze kleinen verloren gaat. Vgl. Mt. 18, 14 'De priester moet altijd klaar staan om te voldoen aan de behoeften van de zielen', zei de pastoor van Ars. Bernard Nodet, Jean-Marie Vianney, curé d'Ars, sa pensée, son coeur (1 jan 1956). pag. 101 'Hij is er niet voor zichzelf, hij is er voor u'. Bernard Nodet, Jean-Marie Vianney, curé d'Ars, sa pensée, son coeur (1 jan 1956). pag. 102
De priester is er voor de leken: hij bezielt en steunt hen in de uitoefening van het algemeen priesterschap van de gedoopten, dat het Tweede Vaticaans Concilie zo goed heeft doen uitkomen en dat erin bestaat hun leven tot een geestelijke offergave te maken, te getuigen van christelijke geest in het gezin en in de zorg om de tijdelijke zaken en deel te nemen aan de evangelisatie van hun broeders. De dienst van de priester is echter van een andere orde. Hij is gewijd om in naam van Christus, het Hoofd, te handelen, om de mensen binnen te leiden in het nieuwe leven dat Christus voor hen geopend heeft, om hun de mysteries aan te reiken - woord, vergeving, brood des levens -, om hen samen te brengen in zijn lichaam, om hen te helpen zich van binnen uit te vormen, te leven en te handelen volgens het heilsplan van God. Kortom, onze priesterlijke identiteit openbaart zich in de 'creatieve' ontplooiing van de liefde voor de zielen die Christus Jezus heeft geschonken.
De pogingen om de priester met de leek gelijk te schakelen zijn schadelijk voor de Kerk. Dit betekent geenszins dat de priester zich ver kan houden van de menselijke zorgen van de leken: hij moet daar dicht bij staan, zoals Jean-Marie Vianney, maar als priester, steeds in het perspectief van hun heil en van de vooruitgang van het rijk van God. Hij is getuige en uitdeler van een ander leven dan het aardse leven. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 3 Het is voor de Kerk wezenlijk dat de identiteit van de priester behouden blijft. Het leven en de persoonlijkheid van de pastoor van Ars zij hiervan een bijzonder duidelijke en krachtige illustratie.
Het gebed was de ziel van zijn leven: stil, beschouwend gebed, gewoonlijk in zijn Kerk, voor het tabernakel. Door Christus opende zijn ziel zich voor de drie goddelijke Personen, aan wie hij in zijn testament 'zijn arme ziel' toevertrouwde. 'Hij bleef voortdurend verenigd met God temidden van zijn uiterst druk bezet leven'. Hij verwaarloosde noch het breviergebed noch de rozenkrans en hij wendde zich spontaan tot de maagd.
Zijn armoede was buitengewoon. Hij gaf letterlijk alles aan de armen. En hij ontweek eerbewijzen. De kuisheid straalde uit zijn blik. Hij kende de prijs van de zuiverheid, om 'de bron van liefde die God is, terug te vinden'. De gehoorzaamheid aan Christus uitte zich voor Jean-Marie Vianney in de gehoorzaamheid aan de Kerk en speciaal aan de bisschop. Zij nam vorm aan in de zware taak van pastoor die hem vaak afschrikte.
Maar het evangelie dringt vooral aan op zelfverloochening, op de aanvaarding van het kruis. In de loop van zijn bediening heeft de pastoor van Ars talrijke kruisen moeten aanvaarden: laster van de mensen, onbegrip van een kapelaan of van medebroeders, tegenspraak, en ook een mysterieuze strijd tegen de machten van de hel en soms zelfs de verzoeking der wanhoop in een geestelijke nacht.
Hij stelde zich er echter niet tevreden mee die beproevingen zonder klagen te aanvaarden; hij wierp zich op de versterving en legde zich voortdurend vasten op en veel andere strenge oefeningen om 'zijn lichaam in bedwang te houden', zoals Sint Paulus zegt. Men dient echter goed de motieven te onderscheiden van die boetedoening waarmee onze eeuw helaas weinig vertrouwd is: de liefde voor God en de bekering van de zondaars. Zo ondervraagt hij een ontmoedigde medebroeder aldus: 'U hebt gebeden ... u hebt verzucht ... maar hebt u gevast, hebt u gewaakt. .. ? . Bernard Nodet, Jean-Marie Vianney, curé d'Ars, sa pensée, son coeur (1 jan 1956). pag. 193 Dit sluit aan op de woorden van Jezus tot de apostelen: 'Dit soort van boze geesten wordt alleen uitgedreven door gebed en vasten'. (Mt. 17, 21)
Uiteindelijk heiligde Jean-Maria Vianney zich om beter de anderen te kunnen heiligen. De bekering blijft zeker het geheim van de harten die daarin vrij zijn, en het geheim van Gods genade. Door zijn bediening kan de priester de personen slechts verlichten, hen begeleiden in hun geweten en hun de sacramenten toedienen. Deze sacramenten zijn handelingen van Christus waarvan de werkdadigheid niet wordt verminderd door de onvolmaaktheid of onwaardigheid van de bedienaar. Maar hun vrucht hangt ook af van de gesteltenissen van de ontvangers en deze worden zeer gunstig beïnvloed door de persoonlijke heiligheid van de priester, door zijn zichtbaar getuigenis, alsook door de mysterieuze uitwisseling van verdiensten in de gemeenschap der heiligen. Sint Paulus heeft gezegd: 'Ik vul in mijn lichaam aan wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de Kerk'. (Kol. 1, 24) Jean-Marie Vianney wilde in zekere zin aan God die genade van bekering ontrukken, niet alleen door zijn gebed maar door het offer van heel zijn leven. Hij wilde God beminnen voor degenen die Hem niet beminden en zelf grotendeels de boete doen die zij niet deden. Hij was werkelijk de herder die solidair was met zijn zondig volk.
Dierbare broeders in het priesterschap, laten wij geen angst hebben voor dit zeer persoonlijk engagement getekend door ascese en bezield door liefde - dat God van ons vraagt om ons priesterschap goed uit te oefenen. Herinneren wij ons de recente overweging van de synodevaders: 'Het lijkt in de huidige moeilijkheden dat God ons grondiger de waarde, het belang en de centrale plaats van het kruis van Jezus Christus wil leren'. In de priester beleeft Christus opnieuw zijn lijden, voor de zielen. Danken wij God dat Hij ons zo laat medewerken aan de verlossing, in ons hart en in ons lichaam!
Om al deze redenen blijft de heilige Jean-Marie Vianney een altijd levendige, steeds actuele getuige van de waarheid over de roeping en de dienst van de priester. Men zal zich de overtuigende wijze herinneren waarop hij wist te spreken over de grootsheid van de priester en zijn absolute onmisbaarheid. De priesters, zij die zich op het priesterschap voorbereiden en degenen die daartoe geroepen worden, moeten hun ogen richten op zijn voorbeeld en het navolgen. En de gelovigen zullen dank zij hem beter het mysterie van het priesterschap bij hun priesters begrijpen. Neen, de figuur van de pastoor van Ars verbleekt niet!
Ik bied u deze eerste overwegingen aan, dierbare broeders, voor Witte Donderdag. In al onze bisdommen komen wij tezamen op deze dag van de instelling van ons priesterschap, om de genade van het Sacrament van de Wijding te vernieuwen, om de liefde die onze roeping kenmerkt, te verlevendigen.
Wij horen Christus tot ons zeggen, zoals tot de apostelen: 'Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden Ik noem U geen dienaars meer , ik noem u vrienden'. (Joh. 15, 13-15)
Voor het aanschijn van Hem die de volheid van de liefde betoont, hernieuwen wij, priesters en bisschoppen, ons priesterlijk engagement.
Wij bidden voor elkaar, ieder voor zijn broeder en allen voor allen.
Wij vragen aan de eeuwige Priester dat de gedachtenis van de pastoor van Ars ons helpt onze ijver voor zijn dienst te verlevendigen.
Wij smeken de Heilige Geest voor de Kerk veel priesters te roepen van het slag en van de heiligheid van de pastoor van Ars: zij heeft hen in onze tijd even hard nodig en zij is evenzeer in staat die roepingen te doen ontluiken.
En wij vertrouwen ons priesterschap toe aan de maagd Maria, de moeder van de priesters, tot wie Jean-Marie Vianney onophoudelijk zijn toevlucht nam met tedere liefde en volledig vertrouwen. Dit was voor hem een andere reden voor dankbaarheid: 'Jezus Christus', zei hij, 'wil, na ons alles gegeven te hebben wat Hij kon, ons ook nog erfgenamen maken van het kostbaarste dat Hij heeft, namelijk zijn heilige moeder'. Bernard Nodet, Jean-Marie Vianney, curé d'Ars, sa pensée, son coeur (1 jan 1956). pag. 252
Mijnerzijds druk ik opnieuw heel mijn liefde voor u uit en samen met uw bisschop verleen ik u mijn apostolische zegen.
Uit het Vaticaan, 23 maart 1986, palmzondag of passiezondag, het achtste jaar van mijn pontificaat.