H. BEDA DE EERBIEDWAARDIGE - FAAM VAN HEILIGHEID2e catechese in de reeks over grote middeleeuwse kerkelijke auteurs
(Soort document: Paus Benedictus XVI - Audiëntie)
Paus Benedictus XVI -
18 februari 2009
H. BEDA DE EERBIEDWAARDIGE - FAAM VAN HEILIGHEID
2e catechese in de reeks over grote middeleeuwse kerkelijke auteurs
Geliefde broeders en zusters,
De heilige die wij vandaag in herinnering brengen, heet Beda en werd geboren in het noordoosten van Engeland, meer bepaald in Northumberland, in 672/673. Hij vertelt zelf dat zijn ouders hem op zevenjarige leeftijd voor zijn vorming toevertrouwden aan de abt van een naburig benedictijnenklooster: “Van toen af heb ik altijd in dat klooster geleefd, ik legde mij intens toe op de studie van de Schrift en bij het naleven van de discipline van de Regel en het dagelijks engagement om in de kerk te zingen, was het me steeds aangenaam bij te leren, onderricht te geven of te schrijven” H. Beda Venerabilis, De kerkgeschiedenis van het Engelse volk, Historia ecclesiastica gentis Anglorum. V, 24. Inderdaad, Beda werd één van de meest eminente geleerden van de middeleeuwen, die de vele kostbare handschriften mocht gebruiken die zijn abten voor hem meebrachten wanneer ze terugkeerden van hun vele reizen op het vasteland en in Rome. De leer en reputatie van zijn geschriften bezorgden hem de vriendschap met velen van de grootste personaliteiten van zijn tijd, die hem stimuleerden om voort te doen met zijn werk waar velen nut uit haalden. Toen hij ziek werd, hield hij niet op met werken, behield steeds een innerlijke vreugde die zich uitte in gebed en zang. Hij besloot zijn hoofdwerk, de “H. Beda Venerabilis
Historia ecclesiastica gentis Anglorum
De kerkgeschiedenis van het Engelse volk ()” met deze aanroeping: “Ik bid U, o goede Jezus, die zo welwillend waart mij te laten putten aan de zoete woorden van Uw wijsheid, verleen mij in Uw goedheid eens bij U te komen, bron van alle wijsheid en altijd voor Uw aanschijn te staan”. De dood overviel hem op 26 mei 735: het was Hemelvaartdag.

De Heilige Schriften zijn de constante bron van Beda’s theologische overwegingen. Na diepgaande kritische studie van de tekst (wij beschikken over een handschrift van de monumentale “
Codex Amiatinus” van de Vulgaat, waar Beda aan werkte), geeft hij commentaar op de Bijbel vanuit christologisch gezichtspunt, het is te zeggen hij verenigt twee zaken met elkaar: enerzijds luistert hij naar wat de tekst precies zegt, hij wil echt luisteren, de tekst zelf begrijpen; anderzijds is hij ervan overtuigd dat de sleutel om de Heilige Schrift te begrijpen als het unieke woord van God, Christus is; met Christus, in Zijn licht, begrijpt men het Oude en Nieuwe Testament als “één” Heilige Schrift. De gebeurtenissen van het Oude en Nieuwe Testament horen samen, zij zijn één weg naar Christus, ook al worden zij uitgedrukt door verschillende tekens en instellingen (dat is wat hij de “
concordia sacramentorum” noemt). De tent van het verbond die Mozes oprichtte in de woestijn en de eerste en tweede tempel van Jeruzalem zijn bijvoorbeeld beelden van de Kerk, de nieuwe tempel die op Christus en de apostelen gebouwd wordt met levende stenen, aan elkaar gemetst met de liefde van de Geest. En zoals aan de bouw van de oude tempel ook heidense volken bijgedragen hebben, door kostbare materialen en de technische ervaring van hun bouwheren ter beschikking te stellen, dragen aan de opbouw van de Kerk de apostelen en meesters bij die niet alleen van oude joodse, Griekse en Latijnse afstamming zijn maar ook van nieuwe volken, waaronder Beda graag de Ierse en Angelsaksische kelten noemt. De heilige Beda ziet de universaliteit van de Kerk uitbreiden die zich niet beperkt tot een bepaalde cultuur maar samengesteld is uit alle culturen ter wereld die zich voor Christus moeten openstellen en in Hem hun bestemming vinden.
De geschiedenis van de Kerk is een ander thema dat Beda aan het hart ligt. Eerst interesseerde hij zich voor de tijd die beschreven wordt in de Handelingen van de Apostelen, vervolgens doorloopt hij de geschiedenis van de Kerkvaders en Concilies, ervan overtuigd dat het werk van de Heilige Geest in de geschiedenis doorgaat. In de “H. Beda Venerabilis
Chronica Maiora ()” maakt Beda een chronologie die de basis zal worden voor de universele kalender (“ab incarnatione Domini”). Toen berekende men de tijd vanaf de stichting van de stad Rome. Beda zag dat het ware referentiepunt, het middelpunt van de geschiedenis, de geboorte van Christus is en gaf ons een kalender die de geschiedenis leest vanaf de Menswording van de Heer. Hij beschrijft de eerste zes Oecumenische Concilies en hun ontwikkeling, geeft er trouw de christologische, mariologische en soteriologische leer van weer en brengt de ketterijen van het monofysitisme, monothelisme, iconoclasme en neopelagianisme aan het licht. Tenslotte stelt hij, zeer nauwkeurig gedocumenteerd en met literaire zorg, de “H. Beda Venerabilis
Historia ecclesiastica gentis Anglorum
De kerkgeschiedenis van het Engelse volk ()” samen die hem de erkenning opleverde van “vader van de Engelse historiografie”.
De karaktertrekken van de Kerk die Beda graag benadrukt zijn:
- de katholiciteit, als trouw aan de traditie en tegelijk openheid voor historische ontwikkelingen, en als het zoeken van de eenheid binnen de verscheidenheid - de verscheidenheid van geschiedenis en culturen - volgens de richtlijnen die paus Gregorius de Grote gegeven had aan de apostel van Engeland, Augustinus van Canterbury;
- de apostoliciteit en roomsheid: in dit opzicht is hij van mening dat het van primordiaal belang is alle Ierse Keltische Kerken en Pikten te overtuigen om Pasen op dezelfde manier te vieren volgens de Romeinse kalender. De “Berekening” die hij wetenschappelijk uitvoerde om de juiste Paasdatum en dus heel de cyclus van het liturgisch jaar te bepalen, is een referentie geworden voor heel de katholieke Kerk.
Beda werd ook een eminent meester in liturgische theologie. In de homilieën op de Evangelies van zon- en feestdagen, geeft hij een ware mystagogie die de gelovigen helpt om de geloofsgeheimen met vreugde te vieren en op een coherente manier in hun leven weer te geven, in afwachting van de uiteindelijke wederkomst van Christus wanneer wij met ons verheerlijkt lichaam zullen toegelaten worden tot de offerprocessie in Gods eeuwige liturgie in de hemel. In navolging van het "realisme" van de catechese van Cyrillus, Ambrosius en Augustinus, leert Beda dat de christelijke initiatiesacramenten van elke gelovige “niet alleen een christen maken, maar Christus”. Inderdaad, telkens een gelovige ziel het woord Gods ontvangt en liefdevol bewaart, ontvangt en brengt zij, zoals Maria, opnieuw Christus voort. En telkens een groep neofieten de Paassacramenten ontvangen, “brengt de Kerk zichzelf voort” of met een nog meer gewaagde uitdrukking, wordt de Kerk “Moeder van God” door kinderen voort te brengen onder de werking van de Heilige Geest.

Dank zij zijn manier om aan theologie te doen door Bijbel, liturgie en geschiedenis met elkaar te mengen, brengt Beda voor de verschillende “levensstaten” een actuele boodschap over:
- voor de experten (“doctores ac doctrices”) brengt hij twee essentiële plichten in herinnering: zich verdiepen in de wonderen van het woord Gods om ze in een aantrekkelijke vorm aan de gelovigen aan te bieden; de dogmatische waarheden uiteenzetten en daarbij ketterse complicaties vermijden en zich aan de “katholieke eenvoud” houden, met de houding van de kleinen en nederigen aan wie het God behaagt de geheimen van het koninkrijk te openbaren;
- de herders moeten voorrang geven aan de verkondiging, niet alleen met het woord of aan de hand van heiligenlevens maar ook door iconen, processies en bedevaarten te valoriseren. Beda beveelt hen de volkstaal aan, zoals hij dat zelf doet, door in het dialect van Northumberland het "Onze Vader" en het "Credo" uit te leggen en tot op zijn laatste levensdag het Johannesevangelie in de volkstaal te commentariëren;
- godgewijde personen die zich toeleggen op het Goddelijk officie Noot van de vertaler: dat is het brevier of getijdengebed en leven in de vreugde van een broederlijke gemeenschap en die in het geestelijk leven bevorderen door ascese en contemplatie. Beda beveelt hen aan het apostolaat zorgzaam uit te oefenen – niemand ontvangt het Evangelie voor zichzelf alleen, maar moet het ook als een gave voor de anderen beluisteren – hetzij door samenwerking met de bisschoppen in pastorale activiteiten van allerlei soort ten behoeve van de jonge christengemeenschappen, hetzij door beschikbaarheid voor de evangelisatie bij de heidenen, in het buitenland, als “peregrini pro amore Dei”.

Vanuit dit perspectief ziet Beda in zijn commentaar op het “
H. Beda Venerabilis
Over het Hooglied ()”, de synagoge en de Kerk als samenwerkende instanties voor de verspreiding van het woord Gods. Christus, de Bruidegom, wil een werkzame Kerk, “donker van huid door de inspanningen voor de evangelisatie” – hier is een duidelijke herinnering aan het woord uit het Hooglied (
Hoogl. 1, 5) waar de bruid zegt: “
Nigra sum sed formosa” (wel ben ik donker, maar toch bekoorlijk) – begaan met het ontginnen van andere velden of wijngaarden en met onder de nieuwe volken “geen voorlopige hut maar een blijvende woonplaats” te bouwen, namelijk door het Evangelie in te lassen in het sociale kader en de culturele instellingen. In dit perspectief roept de heilige kerkleraar de leken gelovigen op te volharden in de religieuze vorming en de “onverzadigbare menigten uit het Evangelie” na te bootsen “die de apostelen zelfs geen tijd laten om een beetje voedsel tot zich te nemen”. Hij leert hen hoe zonder ophouden te bidden “door in hun leven te reproduceren wat ze in de liturgie vieren”, door al hun daden als geestelijk offer op te dragen in vereniging met Christus. Aan ouders legt hij uit hoe zij zelfs in hun kleine familiale kring “de priesterlijke taak van herders en leidsmannen” kunnen uitoefenen door hun kinderen christelijk te vormen en hij beweert vele gelovigen (mannen en vrouwen, gehuwden en alleenstaanden) te kennen die “bekwaam zijn onberispelijk te leven en die, wanneer zij op een gepaste manier opgevolgd worden, dagelijks te communie zouden kunnen gaan”
H. Beda Venerabilis, Epist. ad Ecgberctum. ed. Plummer, p. 419.
De faam van heiligheid en wijsheid die Beda reeds tijdens zijn leven kende, bezorgde hem de titel “eerbiedwaardige”. Zo noemde hem ook paus Sergius I, toen hij in 701 aan zijn abt schreef met de vraag hem een tijd naar Rome te laten komen om hem te raadplegen over kwesties van universeel belang. Na zijn dood werden zijn geschriften in zijn vaderland en op het vasteland wijd verspreid. De grote missionaris van Duitsland, de heilige bisschop Bonifatius (gestorven in 754) vroeg meerdere keren aan de aartsbisschop van York en aan de abt van Wearmouth, sommige werken van hem over te schrijven en hem op te sturen opdat ook hij en zijn gezellen profijt zouden halen van het geestelijk licht dat ervan uit ging. Een eeuw later en op de hoogte van Beda’s buitengewone invloed, vergeleek Notkero Galbulo, abt van Sankt Gallen (overleden in 912), hem met een nieuwe zon die God had doen opgaan, niet in het oosten maar in het westen, om de wereld te verlichten. Behalve de retorische nadruk, is het een feit dat Beda met zijn werken doeltreffend bijgedragen heeft tot de opbouw van een christelijk Europa, waarin de verschillende volken en culturen zich vermengen en er een unitaire fysionomie aan geven, geïnspireerd door het christelijk geloof. Laat ons bidden opdat ook vandaag personaliteiten van Beda’s gehalte zouden opstaan om de eenheid van het hele continent te handhaven; laat ons bidden opdat wij allemaal bereid zouden zijn onze gemeenschappelijke wortels opnieuw te ontdekken, om te bouwen aan een Europa dat ten diepste humaan en authentiek christelijk is.

© 2009, Libreria Editrice Vaticana
Vertaling: Christi Sorores. Alineanummering en -verdeling: Redactie